MyWorld magazine, september 2015
Ze zijn jong, avontuurlijk en ze gáán voor wat ze belangrijk vinden: een einde maken aan de moeder- en babysterfte in Afrika. Florise Lambrechtsen en Niek Versteegde wonnen een prijs met hun innovatieve plan.
Wie: Niek Versteegde (30)
Waar: Sengerema Hospital in Mwanza, Tanzania
Wat: Lucht voor Leven, trainen van verplegers op de verloskamer
Doel: Terugdringen van babysterfte door zuurstoftekort
“Mijn werkdag in het ziekenhuis in Sengerema begint om half 8 en de meeste tijd breng ik door op de verloskamers. Het is daar achterlijk druk. Elke dag zijn er tussen de 25 en 30 bevallingen. De verpleging komt handen tekort, ze doen soms vijf bevallingen tegelijk. Wanneer een baby wordt geboren met ademhalingsproblemen, dan zijn ze vaak niet goed voorbereid. Het overvalt ze. Eigenlijk moet alles klaarliggen: navelstrengschaar, doeken, beademingsmasker. Dat is niet het geval en vaak beginnen ze te laat met reanimeren. En ze stoppen te snel: je moet soms wel een half uur aan een stuk beademen. In die grote drukte is dat moeilijk.
Afgelopen jaar stierven hier ongeveer 350 baby’s rond de geboorte. Als je ze beter beademt, dan kun je een kwart van hen redden. Dat is waar ik me voor inzet: verplegers trainen om baby’s beter te beademen. Met dat plan, ‘lucht voor leven’, won ik vorig jaar de Albert Schweitzer prijs. Het maakt deel uit van een groter project van Vrienden van Sengerema Hospital, een stichting die ik heb opgericht met een aantal oud co-assistenten. We helpen het ziekenhuis met het opzetten van een couveuse-afdeling.
Ik werk een jaar lang in het ziekenhuis tegen lokaal salaris. Als Westerse arts moet je jezelf bewijzen, net als ieder ander. Veel mensen gaan voor een jaartje naar het buitenland en willen van alles veranderen. Daar komt een hoop scepsis bij lokale mensen uit voort: ‘Jij komt de boel wel veranderen, maar je vraagt ons niks’. Ik krijg gelukkig alle medewerking. Ik kom hier al sinds 2010, toen ik hier mijn coschappen liep. Ik heb een lange adem. Ik communiceer in het Swahili. En ik laat mensen delen in mijn plannen: ‘Wat vinden jullie ervan? Heb ik het bij het juiste eind?’
Oefenpoppen
Inmiddels heb ik 60 verpleegkundigen getraind, samen met twee Tanzaniaanse verpleegkundigen. Dat was gek om te doen: ik vond mezelf nog maar nét capabel genoeg, laat staan dat ik anderen kon trainen. Gelukkig kreeg ik hulp van een ervaren Nederlandse kinderarts. We oefenden verschillende scenario’s met poppen. Iedereen kwam om beurten naar voren om een baby geboren te laten worden en met masker en ballon te beademen. Dat leverde een schaterlachende groep ‘studenten’ op: net als in Nederland zijn sommigen behoorlijk zenuwachtig om het in een groep te demonstreren.
Ik sta verbaasd hoe gemotiveerd de verpleegkundigen zijn om het te leren. Je zou je kunnen voorstellen dat ze hun schouders ophalen en niet kijken op een dood kind meer of minder. Maar dat is niet zo. Als er een slecht kind wordt geboren, dan rennen ze naar de reanimatietafel. Ze willen heel graag dat het beter gaat. Zelf reanimeer ik wekelijks pasgeborenen. Dat geeft een heel tegenstrijdig gevoel. Enerzijds ben ik blij dat ik het intussen erg goed beheers en echt een verschil kan maken. Tegelijkertijd zie ik dat sommige collega’s nog niet bekwaam genoeg zijn. Dat motiveert mij sterk om er nog meer werk van te maken.
Niek Mandela
Het werken in het ziekenhuis is heftig. Ik slik veel emoties in. Pas later, als ik erover praat met anderen, schieten de tranen in mijn ogen. Zo vertelde ik mijn vrienden pas over een moeder met een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Ze overleed op mijn operatietafel. Ik heb haar nog dertig minuten gereanimeerd nadat ik bloed voor haar was gaan halen bij het laboratorium. Dat gebeurde in de ochtend terwijl ik nog de hele dag moest opereren. Op zo’n moment heb je niet de luxe om rust te nemen. Je stopt het weg en gaat door.
Gelukkig zijn er veel mooie momenten om aan terug te denken. Zo is er een kindje naar mij vernoemd – Niek Mandela. Zijn moeder was 32 weken zwanger toen de placenta losliet. Ik heb hem met een spoedkeizersnede gehaald en gereanimeerd, en daarna nog 4 weken voor mogen zorgen. Hij is nu 6 weken oud, 3 kilo zwaar en doet het erg goed.
Echte tegenvallers zijn er niet geweest met ‘lucht voor leven’. Het moeilijkste is om er genoeg tijd voor te maken. Ik ben 60 tot 70 uur per week bezig met patiënten. Het plannen en organiseren van dit project en andere komt daar nog bij. Wat me het zwaarste valt, is dat ik niet samenleef met mijn vrouw Laura. Ze is in Nederland gebleven en dat is veel heftiger dan ik dacht. We proberen het op te lossen door ieder keer op en neer te gaan, maar dat is niet ideaal. Het gemis veel groter is dan ik had verwacht. Tegelijkertijd is de drang om hier iets bij te dragen ook veel groter dan ik me ooit had kunnen voorstellen.”
Wie: Florise Lambrechtsen (32)
Waar: Port Saint Johns, Oost Kaap, Zuid-Afrika
Wat: Mothers adVANtage, zwangerschapscontroles via een mobiele kliniek
Doel: Terugdringen van moedersterfte
“Een zwangere vrouw in Zuid-Afrika gaat niet zomaar op zoek naar medische hulp. Veel vrouwen wonen aan afgelegen zandwegen, soms wel 25 kilometer van de dichtstbijzijnde kliniek. Waarom zouden ze dat hele eind lopen als ze geen klachten hebben? Ik snap dat wel. Maar in 2007 zag ik de gevolgen, toen ik als student geneeskunde stage liep in het ziekenhuis van Port Saint Johns. Veel vrouwen kwamen pas binnen als het al te laat was. Ze hadden al een zwangerschapsvergiftiging opgelopen, of de baby was al overleden in hun buik. Een op de 300 vrouwen in Zuid-Afrika overleeft de bevalling niet.
Die ervaring liet me niet los en in de jaren daarna ontstond het idee voor Mothers adVANtage. Als je zwangere vrouwen wilt helpen, daar was ik van overtuigd, dan moet je naar ze toe. Zorgen dat ze op tijd controles en voorlichting krijgen. Zo ontstond het plan om zwangerschapscontroles aan te bieden via een mobiele kliniek die in de dorpen komt. Met dat plan won ik in 2013 de Albert Schweitzer Prijs (zie kader).
Sinds anderhalf jaar woon ik in Port Saint Johns om mijn droom waar te maken. Ik heb vrienden en familie achtergelaten en ben vanuit het niets begonnen: praten met vroedvrouwen en gezondheidswerkers, dorpen bezoeken, een bus kopen, medicijnen kopen, gezondheidswerkers aanstellen, en nog veel meer. Aan eventuele obstakels heb ik van te voren niet gedacht: ik heb me er gewoon vol enthousiasme ingestort.
Improviseren
Met de mobiele kliniek bereiken we nu twaalf dorpen. Eens per week gaan we op pad, telkens naar een ander dorp. Met chauffeur, vroedvrouw en gezondheidswerkers rijden we in de vroege ochtend de zandweg op. Wanneer we aankomen, zitten de eerste vrouwen al zitten te wachten. Het uitpakken en opzetten van de kliniek is altijd improviseren. We gebruiken scholen en kerken en daar staat misschien één tafel. Dan komen de vrouwen binnen, een voor een, en gaan we aan de slag. Eentje meet de bloeddruk, eentje geeft voorlichting, eentje doet zwangerschapstesten, eentje controleert de hartslag en ligging van de baby. Het is hard doorwerken. Op een drukke dag zien we wel 160 vrouwen.
Het project is constant in beweging. Telkens moeten we kijken wat werkt en wat niet werkt en ons daarop aanpassen. Zo kwamen er in het begin maar weinig zwangeren naar onze kliniek. Al snel ontdekten we waarom: zwangerschap is hier een taboe, vrouwen verbergen het zo lang als ze kunnen. Zelfs als de mobiele kliniek in hun dorp komt, blijven ze weg. De oplossing kwam via een medisch specialist van de overheid. Hij vroeg ons of we ook ondervoeding bij jonge kinderen konden meten. Dat bleek een gouden kans. Want via deze kinderen bereiken we precies de doelgroep moeten hebben: hun moeders, vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Wanneer ze komen met hun kind, dan vragen we ze of ze een zwangerschapstest willen doen. Een op de drie blijkt alweer zwanger van de volgende.
Abortus
We zien vooruitgang: steeds meer vrouwen bevallen in het ziekenhuis en daar word ik blij van. Maar ik weet natuurlijk nooit zeker of dat door ons komt. Als ik voorlichting geef denk ik soms: ik zeg dit wel, maar doe je het ook? Een enkele keer zie ik met eigen ogen dat het werkt. Zo trof ik tijdens een toevallig bezoek aan een kliniek een moeder met een doodziek jongetje. Een dag eerder was ze bij ons. Ze had ons advies om zo snel mogelijk met het kind naar het ziekenhuis te gaan serieus genomen. Haar zoontje bleek hiv-positief en krijgt nu medicijnen. Op zo’n moment zie ik dat we verschil maken.
Moeilijke momenten zijn er ook. Zo hielp ik onlangs een vrouw die haar baby niet wilde. Ze had al zoveel kinderen, ze had geen inkomen, deze nieuwe zwangerschap was voor haar een drama. Ik heb haar doorverwezen naar een ziekenhuis voor een abortus. Dat vond ik heel naar om te doen: een zwangerschap afbreken is het laatste wat je wilt. Toch was ik er blij mee: ik weet zeker dat ze anders een onveilige abortus had laten doen. Dat was nog erger geweest.
Het werken in een andere cultuur vind ik een uitdaging. Ik ben een perfectionist en dat wringt wel eens in Afrika. Zo probeer ik de gezondheidswerkers te bewegen om de sessies in de dorpen, in mijn ogen, meer gestructureerd te organiseren: maak hier een werkplek en daar een werkplek. Maar hoe meer ik het probeer, hoe groter de chaos soms lijkt te worden. Afrikanen denken vooral in oplossingen: als het linksom niet gaat, dan toch zeker wel rechtsom. Aan het eind van de dag komt het werk altijd af. Ik heb hier moeten leren om dingen los te laten.”