MyWorld magazine, juli 2015. Beeld: Esther Aarts
Het is een valkuil voor veel Nederlanders met een ontwikkelingsproject. Ze vermijden contact met de lokale overheid. Dat werkt sneller op de korte termijn, maar voor echte verandering heb je die overheid juist nodig. Hoe pak je dat aan?
Sla een Boliviaanse, Indiase of Nigeriaansekrant open en je weet genoeg: overheden in ontwikkelingslanden zijn niet te vertrouwen. Politiechef A geschorst wegens aannemen van steekpenningen. Parlementariër B betrapt bij het bouwen van een villa met geld uit de staatskas. President C koopt met hulpgeld een privévliegtuig. Zeker, er zijn arme landen met prima werkende overheden. Maar een blik op de Worldwide Governance Indicators van de Wereldbank laat zien dat je die met een loep moet zoeken. “Soms kan samenwerking met zo’n regering ongelooflijk frustrerend zijn.” Uit de mond van Abakoula Argalaless klinkt dat als een understatement
Argalaless woont in Maastricht en werkt voor de stichting Aman-Iman (‘water=leven’). De stichting is in 2007 opgericht om drinkwatervoorzieningen aan te leggen in het dorp Inadougoum in Niger. “De kans dat een hoge functionaris op tijd op een afspraak komt, is ongeveer net zo groot als het winnen van de Postcode Loterij. Tijdens mijn laatste bezoek in Niger had ik om twee uur een afspraak bij de minister. Pas na zessen verliet ik het ministerie. Ik erger me enorm aan de laksheid waarmee er in Niger wordt gewerkt. Iedereen lijkt alle tijd van de wereld te hebben.”
Geen wonder dat veel Nederlanders weinig trek hebben om met overheden samen te werken wanneer ze kleinschalige ontwikkelingsprojecten opzetten. Niet alleen krijg je met die club slaapkoppen niks gedaan, voor je het weet brengen ze je in de problemen. Een school bouwen of een waterput aanleggen, vrijwilligers doen het liever gewoon met dorpelingen zelf. Bij een bezoek aan Ethiopië in het voorjaar van 2012 ben ik daarom op mijn hoede. Ik ben op pad met een Duitse ontwikkelingsorganisatie, gespecialiseerd in duurzame energie. Zij helpt klinieken aan zonnestroom, dorpen aan waterkrachtcentrales en stadsbewoners aan houtbesparende kooktoestellen. Dat doet die Duitse organisatie in nauwe samenwerking met de Ethiopische overheid. En dat lijkt mij niet verstandig. Want in het voorjaar van 2012 wordt Ethiopië nog bestuurd door Meles Zenawi, die het land met harde hand regeert. Hij muilkorft de pers en laat tegenstanders verdwijnen. Volgens Human Rights Watch gebruikt zijn overheidsapparaat zelfs hulpgeld om de oppositie te onderdrukken. Kan die Duitse organisatie niet beter deze regering omzeilen en gewoon met de mensen zelf aan de slag gaan?
Pleiten en beïnvloeden
De Duitsers haken echter aan bij de tijdgeest. Nu meer en meer ontwikkelingslanden langzaam maar zeker uit de armoede klimmen, verandert de rol van internationale en lokale hulporganisaties. In plaats van zelf waterputten te slaan, scholen te bouwen of zonnepanelen te installeren, wijzen ze regeringen in landen als Ethiopië op hun verantwoordelijkheid; landen moeten zélf voor goed onderwijs, drinkwater of energie zorgen. Minister Ploumen maakt er zelfs een speerpunt van. Ontwikkelingsorganisaties moeten ‘pleiten en beïnvloeden’. Wie dat niet doet, krijgt geen subsidie.
De overheid in beweging krijgen is niet alleen iets wat grote en gevestigde organisaties moeten doen. Het is ook een taak voor de duizenden kleine Nederlandse vrijwilligersorganisaties zoals Aman-Iman van Abakoula Argalaless. Maar doen die dat ook? Vrijwel niet, zo valt op te maken uit het proefschrift over particuliere initiatieven van onderzoeker Sara Kinsbergen uit 2014. Ze beschrijft een Nederlandse stichting die al veertig jaar vrijwel niets anders doet dan daken van scholen renoveren. De stichting begint zich af te vragen hoe lang ze daarmee nog moet doorgaan. Wat de vrijwilligers echter nog nooit hebben bedacht, is hoe het zou zijn om bij de overheid aan te kloppen, zodat die de renovaties zelf gaat uitvoeren.
Dat zouden ze dus wel moeten doen, vindt onderwijsspecialist Karel Roos van Impulsis/Edukans. Zijn organisatie fianciert kleinschalige ontwikkelingsprojecten en traint organisaties in ontwikkelingslanden om overheden op hun plichten aan te spreken (zie kader). “Je hoeft geen stelling te nemen tegen een overheid. Het gaat erom dat je met haar meedenkt. Ook binnen overheden zijn er mensen die graag willen dat er vooruitgang is, dat kinderen naar school gaan en dat er fatsoenlijk onderwijs is. Als kleine organisatie kun je de problemen van minderheden en gemarginaliseerde groepen of de kwaliteit van onderwijs onder hun aandacht brengen.”
Prachtig meubilair
Dat klinkt redelijk. Lobbyen hoeft niet groots en revolutionair te zijn. Ontwikkelingsorganisaties hoeven geen strijd op leven en dood te voeren met de overheid. Maar is het werkelijk zo eenvoudig? Hoeveel valt er bij overheden in ontwikkelingslanden te halen? “Vaak meer dan je denkt”, zeggen Roel en Marianne Meijers van Stichting Harambee-Holland. “Sommige ambtenaren lopen zich het vuur uit de slof en, bij anderen krijg je niets voor elkaar.” Harambee-Holland werkt al meer dan tien jaar samen met de overheid in West-Kenia aan projecten op 36 scholen. Tijdens elke reis naar Kenia bezoeken de Meijers onderwijsambtenaren, provinciebestuurders en parlementariërs. Het kost veel tijd en energie, maar het loont. Nadat de bouw van een centrum voor gehandicapte kinderen afgerond was, financierde de overheid prachtig meubilair en computers. Ook betaalt zij nu de water- en elektriciteitsrekening.
Abakoula Argalaless van stichting Aman-Iman denkt er niet anders over: “We spraken in Niger af dat de overheid de helft van het waterproject zou financieren. Zo is het ook gebeurd. En meer dan dat: in plaats van één simpele waterput ligt er meer dan 83 kilometer aan waterleiding in dertien dorpen. Er is een grote kliniek gebouwd en er zijn nu ook een ambulance, een graanmolen en een tractor. Een jaar geleden heb ik gevraagd om een middelbare school voor de regio, en ook dat is gelukt. Er valt echt veel te halen bij regeringen. Maar om zover te komen heb je zakken vol geduld nodig.”
Een kleine inventarisatie in de MyWorld community levert meer succesverhalen op: in Bangladesh denken Stichting Niketan en haar lokale partner met de overheid mee over het beleid voor kinderen met een spastische verlamming. In Peru lobbyde Ensolam, dat samenwerkt met de Nederlandse stichting Onbegrensd Ondernemen, met succes voor rolstoeltoegankelijke banken en winkelcentra. En in India bouwden stichting Yoyana en het Indiase SEDT samen met de overheid tientallen wetenschapscentra voor leerlingen op het platteland.
Toezeggingen lospeuteren
Maar, zo benadrukt iedereen, zonder slag of stoot gaat het niet. Het eerste wat je nodig hebt is kennis: je moet de nationale wet kennen, weten wat het overheidsbeleid is en bij wie je je recht kunt halen. Je moet bijvoorbeeld weten dat de Indiase wet bepaalt dat scholen twintig procent leerlingen uit achterstandsgroepen moeten opnemen. En dat ze daar ook geld voor krijgen. Gewapend met die kennis kun je op de overheid afstappen. Vervolgens ga je actie ondernemen. Dat betekent veel brieven schrijven naar het ministerie. Bellen voor nog een afspraak. Op bezoek bij de ambtenaar of parlementariër. Hem of haar enthousiast maken voor je zaak. Wanneer hij in Niger is, doet Abakoula Argalaless dit zelf. Anderen, zoals Roel en Marianne Meijers, laten het grotendeels over aan de lokale organisaties waarmee ze samenwerken.
En daarmee komt een volgende hindernis in zicht: heb je de ambtenaar die jouw vraag behandelt eindelijk zover, dan moet hij ook nog in actie komen. Hij moet daadwerkelijk zorgen dat er een waterleiding wordt aangelegd. Dat de leraren van de nieuwe school op de loonlijst komen. En dat de nieuwbouw een opritje krijgt voor rolstoelen. Je moet dus aan de bel blijven trekken. Een blauwdruk voor succes bestaat niet. Dat is de conclusie van Roel en Marianne Meijers na tien jaar ‘dealen’ met de overheid in Kenia: “Veel hangt af van de persoon met wie je te maken krijgt. De ene parlementariër pronkt met een nieuwe school alsof hij die zelf heeft gebouwd. Een ander neemt spontaan de transportkosten op zich van een container met gereedschap. De ene functionaris zegt drie keer een afspraak af. De ander neemt zelf contact op om te praten over een vervolgproject.”
In Ethiopië staat ‘de overheid’ een paar dagen na mijn aankomst voor mijn neus. In de persoon van Tewodros, een jonge ambtenaar van het Regionale Ministerie van Energie, met zachte ogen en in een rode ruitjesbloes. Dag in dag uit gaat Tewodros onvermoeibaar op pad om gezinnen over te halen om een energiezuinig kooktoestel te kopen. Op dorpspleinen organiseert hij demonstraties en speurt hij naar handwerklieden die de toestellen kunnen maken. “We moeten mensen bewust maken van het belang van houtbesparend koken”, zegt Tewodros. “En we moeten voldoende producenten trainen. Anders wordt dit programma nooit duurzaam.” Samen met de Duitse hulporganisatie wist Tewodros al duizenden exemplaren te verkopen. Tewodros veranderde voorgoed mijn beeld van ‘de overheid’. De Ethiopische overheid was niet alleen de kliek van Meles Zenawi, het was ook deze innemende ambtenaar in zijn rode ruitjesbloes. Een man zonder wie de Duitse hulporganisatie maar weinig voor elkaar zou krijgen. ‘De overheid’ bestaat niet, zelfs niet in een autocratie als Ethiopië.