IS, april 2010
Niet klassieke hulp, maar een marktgerichte aanpak zou de beste manier zijn om armoede op te lossen. Maar is ze dat ook?
Rama Devi uit India was naaister en verdiende een schamele 44 dollar per maand met het verkopen van handgemaakte dekens. Dat was niet genoeg om thuis de eindjes aan elkaar te knopen. Een aantal jaren geleden kreeg Devi de kans om Vision Spring Ondernemer te worden. Vision Spring biedt oogzorg aan mensen met lage inkomens. Devi voert nu in haar eigen gemeenschap oogtesten uit en verkoopt brillen aan dorpsgenoten. Haar inkomen steeg tot ongeveer 100 dollar per maand.
Het verhaal van Vision Spring laat zien hoe een marktgerichte aanpak de armoede kan verminderen. Volgens velen is niet ontwikkelingshulp, maar lokaal ondernemerschap het beste recept om armoede van onderop uit te roeien. Het vergroot de koopkracht, het versterkt de eigenwaarde van mensen en het is duurzamer dan ‘klassieke hulp’, waar eindeloos donorgeld bij moet. Die boodschap slaat aan bij bedrijven, ontwikkelingsorganisaties en kennisinstellingen. Steeds vaker slaan zij de handen ineen om producten en diensten te ontwikkelen voor de allerarmsten, bodem van de inkomenspyramide (Bottom of the Pyramid, BOP). Eén vraag bleef tot nog toe echter liggen: wat doen betaalbare leesbrillen, goedkoop zaaigoed en eenvoudige trappompen voor de levensomstandigheden van mensen met lage inkomens? Vermindert de marktgerichte aanpak daadwerkelijk hun armoede? Of blijft het bij toevallige ‘feel good’ verhalen zoals van Rama Devi?
Moeilijk meetbaar
Giel Ton van het Landbouw Economisch Instituut in Wageningen is voorzichtig met zijn antwoord. Hij onderzocht de inkomens van boeren in Nepal en Zambia, nadat zij een kleinschalig irrigatiesysteem hadden aangeschaft bij IDE. IDE is een internationale organisatie die de productiviteit van arme plattelandshuishoudens wil verbeteren. Ze ontwikkelt en verkoopt trappompen, touwpompen en druppelirrigatie voor boeren in Afrika en Azië. “Het resultaat van zo’n aanschaf is moeilijk te meten”, zegt Ton. “Je weet vaak niet wat er gebeurd zou zijn zonder zo’n aanschaf. En inkomensverbetering is afhankelijk van veel factoren die ieder seizoen weer anders kunnen zijn, zoals het weer, gewasopbrengsten of prijsfluctuaties. Dus zelfs als je een inkomenstoename meet, weet je niet exact welk effect samenhangt met de trappomp die boeren hebben gekocht.”
Giel Ton was één van de deelnemers aan de conferentie ‘Impact of Base-of-the-Pyramid Ventures’, die onlangs in Delft werd gehouden. Tijdens die conferentie probeerden bedrijven, kenniscentra en ontwikkelingsorganisaties antwoord te vinden op vraag hoe een marktgerichte aanpak bijdraagt aan armoedevermindering.
De deelnemers worstelden er zichtbaar mee. De een na de ander verzuchtte – met Giel Ton – hoe moeilijk het te meten was. Toch presenteerde een aantal van hen een heldere studie. En de resultaten daaruit zijn bemoedigend: inkomens van klanten, tussenhandelaren en kleine ondernemers gingen zichtbaar vooruit. Bij de boeren in Nepal en Zambia, die via IDE toegang kregen tot irrigatie, steeg het inkomen met zo’n 250 tot 300 dollar per jaar. Een studie van Oxfam naar de activiteiten van Unilever in Indonesië liet eveneens positieve resultaten zien. Unilever heeft in Indonesië vijfduizend mensen direct in dienst. Maar indirect verdienen driehonderd duizend mensen een inkomen via Unilever, bijvoorbeeld door grondstoffen te leveren aan de fabrieken, of door Unilever-producten te verkopen.
Al even bemoedigend zijn de resultaten van ‘Energising Development’, een op commerciële leest geschoeid project van de Duitse Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit GTZ. In vier jaar tijd voorzag GTZ via lokale organisaties zo’n 4,5 miljoen huishoudens in 21 landen van energie. Gezinnen kochten een verbeterd kooktoestel, dat minder brandstof verbruikt, of lieten een klein zonnepaneel op hun dak monteren.
Maartje Op de Coul van Agentschap NL (voorheen SenterNovem) was betrokken bij de evaluatie van dit project. “We zagen een groot effect op het inkomen”, zegt Op de Coul. “De huishoudens gebruikten ongeveer de helft minder brandstof, en daarmee bespaarden ze kosten voor brandhout en kerosine. Huishoudens die zelf brandhout verzamelden, waren een uur per dag minder kwijt met hout vergaren en koken. Vooral meisjes en vrouwen profiteerden daarvan.” Het project creëerde bovendien een nieuwe markt voor makers en verkopers van kooktoestellen. Ook de gezondheid en het milieu gingen vooruit. Het koken op de verbeterde kooktoestellen verminderde oogirritaties, hoesten en ongelukken met vuur. En in Uganda spaarde de introductie van deze kooktoestellen zo’n tweehonderd duizend ton hout per jaar.
Veel positieve effecten hadden echter een schaduwkant. Wat dat betreft lijkt de marktgerichte aanpak niet te verschillen van ‘klassieke’ ontwikkelingshulp: mooie resultaten hebben soms onverwachte bijeffecten. Die ervaring heeft IDE in Bangladesh, waar duizenden boeren na aanschaf van de trappompen veel méér groente verbouwen. Giel Ton: “Daarmee overvoerden ze de markt, en raakten ze de producten niet meer kwijt.” IDE probeert dit in Nepal te voorkomen door boeren te begeleiden met het organiseren van centrale verkooppunten, die aantrekkelijk zijn voor de groothandel.
Oxfam Novib, dat de impact van Unilever in Indonesië onderzocht, registreerde niet alleen de goede werkomstandigheden in de fabrieken van Unilever zelf. Oxfam zag ook dat de arbeidsomstandigheden verderop in de toeleveringsketen te wensen overlieten. En ook de kooktoestellen en zonnepanelen van GTZ brachten niet alleen voorspoed. De batterijen van de zonnepanelen belandden nogal eens in het milieu. Sommige huishoudens – blij met het zonnepaneel – gingen zoveel energie gebruiken, dat ze per saldo duurder uit waren.
Allerarmsten
Voor de betrokken organisaties zijn deze bij-effecten een punt van zorg, maar ze lijken de opbrengst niet te overschaduwen. Toch is het nog te vroeg om de vlag uit te hangen. De studies bevestigden namelijk ook één van de belangrijkste kritiekpunten op de marktgerichte aanpak: ze bereikt de allerarmsten niet.
Dat constateerden bijvoorbeeld de onderzoekers van het GTZ-project naar duurzame energie. “Het uitgangspunt was dat alle gebruikers een bijdrage moesten leveren aan de kooktoestellen of zonnepanelen”, zegt Maartje Op de Coul. “Je ziet dan toch dat de armsten het niet kunnen betalen. Daarmee zit je in een spagaat. Want door het commercieel te maken, bedien je de armsten niet. Maar wanneer je het weggeeft, is het niet duurzaam.”
Dat laatste bleek uit een experiment in Uganda, waar een deel van de huishoudens een gratis kooktoestel kreeg. De gratis toestellen werden echter niet gerepareerd of vervangen, en gingen na een tijd kapot. Huishoudens die voor het kooktoestel hadden betaald, zorgden er wél voor dat dit in goede conditie bleef.
Er is een tweede belofte die de marktgerichte benadering vooralsnog niet waarmaakt: dat het donorgeld overbodig maakt. Veel initiatieven zijn, jaren na de start, nog altijd afhankelijk van subsidie. Dat geldt voor de kooktoestellen en zonnepanelen van GTZ, dat geldt voor de leesbrillen van Vision Spring, en dat geldt voor de trappompen van IDE. Multinational Unilever lijkt eerder een uitzondering dan de regel.
Uit onderzoek blijkt dat het moeilijk is om een onderneming in het onderste inkomenssegment winstgevend te maken. Het ontwikkelen en uittesten van nieuwe producten kost tijd en geld. Producten voor de armen hebben bovendien een kleine marge. Dat betekent dat je een groot aantal klanten moet bereiken om winst te maken. Bedrijven moeten investeren in promotie, in het opbouwen van distributiekanalen en in het trainen van lokale producenten en ondernemers. Ook dat kost veel tijd en geld. Commerciële bedrijven zijn maar beperkt bereid om in deze fasen geld te steken: ze willen hun investering in de regel snel terugverdienen. Daarom springen donororganisaties en sociale investeringsfondsen bij met giften en ‘softe’ leningen, soms jarenlang.
Creativiteit
Het lijkt erop dat een marktgerichte aanpak nog niet zonder ontwikkelingshulp kan. Tegelijkertijd heeft armoedebestrijding veel baat bij de invloed van commerciële prikkels. Dat zag Maartje Op de Coul bij de organisaties die lokale energievoorzieningen aan de man moesten brengen. “Ze zoeken naar nieuwe manieren waarop hun klanten een zonnepaneel kunnen financieren. Bijvoorbeeld via microkredieten. Ze zoeken bovendien naar manieren om tóch de allerarmsten te bereiken. Bijvoorbeeld door toegang tot energie collectief te organiseren, waarbij de armsten per keer een batterij kunnen opladen. Met een marktgerichte aanpak lukt het misschien niet om iedereen te bereiken, maar ze zet aan tot meer creativiteit dan klassieke ontwikkelingshulp. ”