Onderzoeker, adviseur en spreker over maatschappelijk gevoelige thema’s

Boegbeeld gezocht

Binnenste Buiten, mei 2010

Aan draagvlak voor ontwikkelingshulp is in Nederland geen gebrek. Aan vertrouwen echter wel. Hoe is deze ontwrichtende ‘draagvlakparadox’ onststaan’en hoe kunnen hulporganisaties hun imago op een overtuigende manier herstellen?

In de weken na de aardbeving in Haïti stroomde meer dan 100 miljoen euro binnen bij giro 555 van de samenwerkende hulporganisaties. Kinderen uit Druten verkleedden zich als levend standbeeld, topkok Jonnie de Boer kookte erwtensoep en het Nederlands Elftal haalde 60.000 euro uit de buidel. De massale inzameling laat zien dat armoede en ellende aan het andere eind van de wereld ons raken. We bekommeren ons om mensen die het slecht hebben, en we vinden dat we hen moeten steunen. Het draagvlak voor hulp is groot. Dat geldt niet alleen voor noodhulp, zoals in Haïti, maar ook voor ontwikkelingshulp. Een ruime meerderheid van de Nederlanders vindt dat we aan armoedebestrijding moeten doen. 72 procent van de Nederlanders deed het afgelopen jaar ‘iets’ voor internationale samenwerking en goede doelenorganisaties hebben een achterban van miljoenen.

Maar we weten dat dit stevige draagvlak niet vanzelfsprekend is. Steeds meer Nederlanders twijfelen of hulp wel helpt. Volgens de Barometer Internationale Samenwerking, een jaarlijks terugkerend onderzoek naar draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, twijfelt 74 procent van de Nederlanders in meer of mindere mate of hulp effect heeft[1].

Professionele ontwikkelingsorganisaties komen er nog het beste vanaf: Nederlanders zien hen als de meest geschikte partij om ontwikkelingssamenwerking vorm te geven. Zij genieten meer vertrouwen dan de overheid, particuliere initiatieven en bedrijven. Toch is ongeveer de helft van de Nederlanders er niet zeker van of zij hun budget goed besteden.  

Dat werd zichtbaar zodra de eerste euro’s voor Haïti waren opgehaald. “Komt al dat geld wel goed terecht?”, vroeg een verslaggever van RTL-Nieuws aan voorzitter Farah Karimi van de samenwerkende hulporganisaties. Als een echo weerklonk die vraag de dagen daarop in nieuwsuitzendingen, kranten en weblogs: waar blijft al dat geld? Wordt het wel goed besteed? Ging er na de tsunami ook niet van alles mis?

Draagvlakparadox
Haïti toont in een notendop de draagvlakparadox: we geven massaal, maar we twijfelen steeds meer of het wat uithaalt. Onze warme steun voor armoedebestrijding gaat gepaard met een koud wantrouwen. En dat is slecht nieuws voor ontwikkelingsorganisaties. Want het vertrouwen in ontwikkelingshulp is de pijler onder hun bestaan.  

Die draagvlakparadox is opmerkelijk. In een vorig jaar verschenen rapport vraagt de IOB, de evaluatiedienst van het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking, zich af ‘hoe het mogelijk is dat in Nederland zoveel steun bestaat voor iets waarvan de meesten twijfelen of het werkt’.[2] De IOB zoekt de verklaring in onze grote betrokkenheid bij de Derde Wereld: we kunnen het niet verdragen om werkloos toe te zien bij schrijnende ellende. Liever geven we in de wetenschap dat een deel verloren gaat, dan dat we helemaal niets doen.     

Daarmee verklaart de IOB de draagvlakparadox, maar nog niet de twijfel aan de resultaten van ontwikkelingshulp. Waarom meent een groeiend aantal Nederlanders dat hulp niet effectief is en dat hulporganisaties hun geld niet goed besteden? Een voor de hand liggende verklaring is dat het vertrouwen daalt, omdat de hulporganisaties steeds minder goed presteren. Dat blijkt echter nergens uit. In de loop der jaren zijn organisaties professioneler geworden en investeren zij meer in monitoring en evaluatie. De kans dat hulpgeld verloren gaat door corruptie, is kleiner dan twintig jaar geleden. Ontwikkelingssamenwerking heeft bovendien duidelijk bijgedragen aan beter onderwijs, betere gezondheidszorg en de opbouw van een maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden. 

Verkeerde beloften
Er moet dus iets anders aan de hand zijn. Organisatiekundige Marieke de Wal werpt in haar boek ‘Een sector onder vuur’ een interessant licht op het vraagstuk[3]. Volgens haar moet de sector niet de vraag stellen: ‘doen we de dingen die we doen wel goed?’ maar: ‘doen we wel de goede dingen?’ Vrij vertaald: doen ontwikkelingsorganisaties wel wat de burgers van hen verwachten?

Dat lijkt steeds mindere het geval te zijn. De verwachting van de gewone burger is dat ontwikkelingshulp de armoede oplost. Veel mensen vragen zich af hoe het mogelijk is dat er na 60 jaar ontwikkelingshulp nog altijd armoede in de wereld is. Die verwachting heeft de sector deels zelf geschapen: in folders en reclamespots beloven zij dat hulpeuro’s kinderlevens redden en mensen verlossen van honger. Wanneer de beelden van kindersterfte en honger echter blijven terugkeren, dan moet de donateur wel constateren dat de sector niet heeft geleverd. Deze niet ingeloste verwachting leidt tot een aanzwellende roep van het publiek om te laten zien dat de honger wel degelijk is verdwenen en er geen kinderen meer sterven aan malaria. Daar kan geen jaarverslag vol goed nieuws tegenop.

Een tweede verwachting van burgers is dat ontwikkelingshulp voortkomt uit gevoelens van solidariteit en betrokkenheid. Dat is voor mensen persoonlijk het motief om te geven. Zij verwachten datzelfde ‘morele motief’ ook van ontwikkelingsorganisaties. De groeiende verzakelijking van de sector past daar slecht bij. Hulporganisaties zijn instituten geworden, met soms honderden medewerkers. Hun inzet is allang niet meer zondermeer belangeloos. Geen wonder dat er kritiek klinkt op strijkstokken, hoge salarissen en dure jeeps van hulpverleners.

Onthullend inkijkje
Hoe kunnen ontwikkelingsorganisaties het vertrouwen terugwinnen? Tot op heden lukt het hen niet goed om met een overtuigend weerwoord te komen. In het overwegend kritische debat van de afgelopen tijd liet de sector nauwelijks een eigen geluid horen. En als dat geluid klonk, dan was het vooral defensief.

Vooralsnog proberen organisaties de twijfel weg te halen door direct te reageren op de roep om ‘meer transparantie’ en ‘meer resultaten’. De sector bracht – in samenwerking met het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking – afgelopen jaar een lijvige resultatenrapportage uit. Op de websites en in jaarverslagen van Oxfam, Woord en Daad en vele anderen is precies te lezen wat de directeur verdient en hoeveel organisatiekosten er worden gemaakt.

Deze groeiende transparantie is lovenswaardig. Maar zij is nauwelijks effectief om twijfelaars op andere gedachten te brengen. Het leerstuk van transparantie veronderstelt namelijk dat deze twijfelaars werkelijk geïnteresseerd zijn in ontwikkelingssamenwerking. En dat zijn ze niet. Vraag degenen die de mond vol hebben over mislukte projecten of ze ooit een jaarverslag van een hulporganisatie hebben gelezen. Vraag degenen die nu hardop roepen ‘waar dat geld voor Haïti blijft’ of zij straks het rapport van de samenwerkende hulporganisaties gaan lezen. Het antwoord is nee.

Het wantrouwen van Nederlanders is niet gestoeld op kennis over de werkelijkheid, maar op perceptie van de werkelijkheid. Het gewone publiek leest geen resultatenrapportages, geen jaarverslagen en geen boeken over hulp. Het gewone publiek kijkt televisie, leest de krant en surft op internet. De doorsnee burger ziet een anti-hulp documentaire op Zembla, leest een artikel over fraude met hulpgeld in NRC en surft op Geenstijl.nl langs een blog over ‘miljarden hulp die over de balk worden gegooid’.

Een recent onderzoek in opdracht van NCDO geeft een onthullend inkijkje in de manier waarop mensen hun mening over ontwikkelingswerk vormen[4]. Vrijwel niemand neemt actief de moeite om informatie te zoeken. Men laat het nieuws passief op zich af komen, vooral via de televisie. De impact van negatieve verhalen is enorm: tien jaar na dato stond het debacle van Foster Parents Plan nog helder op het netvlies van de deelnemers. De negatieve publiciteit over de organisatie straalt volgens het rapport nog altijd af op andere goede doelen.

Prijskaartje
Ontwikkelingsorganisaties staan voor een bijzonder lastige opgave. Allereerst moeten zij zich beraden op de inhoud van hun boodschap. Zij moeten niet alleen rechtstreeks ingaan op de roep om ‘resultaten’ en ‘ transparantie’, maar vooral de kloof dichten tussen verwachtingen en werkelijkheid.

Dat betekent dat zij beter duidelijk moeten maken wat de grenzen van hun werk zijn. Ontwikkelingswerk gebeurt in moeilijke omstandigheden. Niet alles lukt. Ontwikkelingshulp alléén kan de armoede niet oplossen. Alle projectuitvoerders van hulporganisaties weten dat. Maar hun wens om een genuanceerd verhaal naar buiten te brengen, staat op gespannen voet met de wens van fondsenwervers om met een snelle en begrijpelijke boodschap te komen. Het wordt tijd dat de projectuitvoerders terrein winnen.

Ontwikkelingsorganisaties moeten niet alleen realistisch zijn over wat ze doen, maar ook over wie ze zijn. Ze zijn geen barmhartige samaritanen. Ze zijn professionals die zich inzetten voor armoedevermindering. Ze doen werk dat we met z’n allen belangrijk vinden, en daar hangt een prijskaartje aan. In dat prijskaartje horen geen riante bonussen en dure kantoren. Maar wel fatsoenlijke salarissen en arbeidsvoorwaarden. Dat mag veel vaker hardop worden gezegd.

De inhoud van de boodschap is niet het enige waarop organisaties zich moeten beraden. Minstens zo belangrijk is de manier waarop deze wordt gebracht. Wie het beeld over ontwikkelingssamenwerking wil beïnvloeden, moet dat dáár doen waar de perceptie wordt gevormd: in de populaire media. Dat betekent dat ontwikkelingsorganisaties zich veel actiever moeten bewegen in kranten, op websites en vooral op televisie. Niet alleen wanneer ze in het defensief worden gedrongen, maar actief, door zelf met nieuws te komen en debatten aan te zwengelen.  

De sector heeft grote behoefte aan mediagenieke woordvoerders, die goed overkomen voor de camera. Nu vervullen celebrities als Marco Borsato en Victoria Koblenko de rol van ambassadeur voor ontwikkelingshulp. Maar de sector heeft ook eigen boegbeelden nodig. Aansprekende deskundigen, die bevlogen hun verhaal houden in De Wereld Draait Door, Pauw & Witteman en Hart voor Nederland. Creëert de sector deze iconen niet, dan grijpen mediagenieke critici als Arend Jan Boekestijn en Dambisa Moyo de volledige speelruimte.  

Voor de sector is het nu tijd om het ijzer te smeden. Het wederopbouwwerk in Haïti in volle gang is. Alle hulporganisaties weten hoe moeizaam en chaotisch de omstandigheden zijn. Ze weten dat niet elk project zal lukken en dat niet elke hulpeuro tot op de cent te traceren is. Het wachten is op de eerste wakkere journalist die met een kritische reportage de twijfel van miljoenen kijkers bevestigt. Welke hulporganisatie is hem te snel af?


[1] Motivaction. Barometer Internationale Samenwerking 2009. NCDO, september 2009

[2] IOB Evaluaties. Draagvlakonderzoek. Evalueerbaarheid en resultaten. April 2009

[3] Marieke de Wal. Een sector onder vuur. Ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties en hun strategieën in een veranderende wereld. Kit Publishers, Amsterdam, 2009

[4] Partners in Quality Research. “Als het zo makkelijk zou zijn, dan was het allang opgelost”. Een kwalitatief onderzoek onder Nederlanders over internationale samenwerking. In opdracht van NCDO, februari 2010.

Nu delen: