Friesch Dagblad, 1 juni 2010
De kindersterfte in de wereld daalt sneller dan verwacht. Dat bleek eerder deze maand uit een artikel in het Britse medische tijdschrift The Lancet. In 1990 stierven nog 11,9 miljoen kinderen voor hun vijfde levensjaar, in 2010 was dat aantal gedaald tot 7,7 miljoen. Voornamelijk in Afrika bereiken steeds meer kinderen hun volwassenheid. Deze sterftedaling is voor een belangrijk deel te danken aan grootschalige vaccinatiecampagnes en de verspreiding van muskietennetten, veelal gefinancierd met ontwikkelingsgeld.
Dit is bijzonder goed nieuws dat bovendien een aantal kranten haalden. Dat is opmerkelijk, want goed nieuws over de effecten van ontwikkelingshulp halen vrijwel nooit het nieuws. Maar de statistieken zijn helder. Die laten zien dat de uitbreiding van de aidsepidemie in Afrika tot staan is gebracht, dat sinds de Groene Revolutie anderhalf miljard Aziaten geen honger meer lijden, dat wereldwijd steeds meer kinderen naar school gaan en dat gevaarlijke ziektes als polio, pokken en rivierblindheid sterk op hun retour zijn. En al deze ontwikkelingen zijn voor een belangrijk deel met hulpgeld gefinancierd.
Het is dan ook verbijsterend dat het huidige debat over hulp vrijwel volledig beheerst door een handvol kortzichtige critici, zoals Dambisa Moyo, Arend Jan Boekestijn en – onlangs in deze krant – Arjan Deij. Zij pleiten voor minder hulp – of zelfs het afschaffen van hulp. Zij zien de oplossing van het armoedeprobleem in vrijhandel en investeringen van de kapitaalmarkt. Maar hun aanvallen op ontwikkelingshulp zijn platvloers en in hun oplossing schieten zij tekort.
Ontzettend weinig
Wat zijn hun argumenten? Ten eerste: arme landen krijgen veel te veel ontwikkelingshulp. Meestal klinkt het astronomische bedrag van bijna 3 biljoen dollar in vijftig jaar. Maar is dat werkelijk zoveel? Nee, want wie 3 biljoen dollar verdeelt over vijftig jaar en twee miljard armen, leert dat een gemiddelde arme op niet meer kon rekenen dan maximaal 30 dollar hulp per jaar. Dat zijn 6 eurocent per dag. Dat is niet astronomisch veel. Dat is ontzettend weinig.
Argument twee: ontwikkelingshulp maakt mensen armer. Dat beweert bijvoorbeeld Dambisa Moyo, auteur van Dead Aid. Volgens Moyo steeg het aantal extreem armen in Afrika in 40 jaar tijd van 10 naar procent naar 70 procent. Maar deze cijfers zijn volslagen onzin. Volgens de Wereldbank bleef de extreme armoede in Afrika de afgelopen 40 jaar ongeveer gelijk: circa de helft van de Afrikaanse bevolking leeft van minder dan een dollar per dag. Daaruit zou je kunnen opmaken dat de hulp niets heeft opgeleverd. Maar die conclusie is voorbarig: de Afrikaanse bevolking is meer dan verdubbeld en we weten immers niet hoe het deze mensen zou zijn vergaan zonder hulp. Wellicht zouden er vandaag veel meer armen zijn dan veertig jaar geleden.
Argument drie: landen die veel hulp krijgen, doen het economisch slechter dan landen die weinig hulp kregen. Maar dat is de omgekeerde wereld. Landen doen het economisch niet slecht omdat ze ontwikkelingshulp krijgen, ze krijgen hulp omdat ze het economisch slecht doen en de armoede er hoog is.
Hulp leidt niet tot economische groei. Deze bewering wordt doorgaans onderbouwd met onderzoek van macro-economen, die een verband proberen te leggen tussen de hoeveelheid hulp en de economische groeicijfers in een land. Dat verband is echter bijzonder moeilijk aan te tonen. Talloze factoren hangen immers samen met groei, zoals de kwaliteit van het bestuur, de aanwezigheid van grondstoffen, de ligging van een land en prikkels uit het buitenland. Op deze vraag bestaat geen eenduidig antwoord. Naast metastudies van Doucouliagos & Paldam uit 2009, die het verband tussen van groei en hulp ontkennen, zijn er meta-studies van Arndt, Jones & Tarp uit 2009, die wel degelijk een positief verband aanwijzen. Vandaag groeien Afrikaanse economieën harder dan ooit te voren. Terwijl Europa dit jaar nog onder de twee procent hangt, groeit Afrika met bijna 5 procent.
Maar moeten we het succes van hulp wel afmeten aan de economische groeicijfers? Veel ontwikkelingshulp was en is immers niet direct bedoeld om de economie te laten groeien. Investeringen in het basisonderwijs zijn bedoeld om het schoolbezoek en de schoolprestaties te verbeteren. De aanleg van drinkwatervoorzieningen zijn bedoeld om de sterfte door diarree terug te dringen. En scholing van ambtenaren is bedoeld om de kwaliteit van het openbaar bestuur te verbeteren. Zijn dit allemaal zinloze investeringen wanneer het effect op de economie niet onmiddellijk te meten is?
Illusie
Is ontwikkelingshulp dan één grote successtory? Dat is het zeker niet. Hulp komt niet altijd goed terecht. Er verdwijnt nog altijd hulpgeld door corruptie, en een deel van de hulp gaat naar landen met een dubieus bestuur. Neveneffecten van hulp, zoals het creëren van afhankelijkheid, zijn een serieus probleem. De reikwijdte van ontwikkelingshulp is bovendien beperkt. Hulp alleen kan de armoede niet oplossen.
Het is echter evenzeer een illusie te denken dat bijvoorbeeld wereldwijde vrijhandel dé oplossing is voor het armoedevraagstuk. Het armoedeprobleem heeft namelijk maar voor een beperkt deel te maken met een gebrek aan vrijhandel. Zo genieten de armste landen inmiddels ruime mogelijkheden om naar Europa te exporteren. Maar zij benutten die mogelijkheden onvoldoende. Het ontbreekt hen aan investeringskapitaal, aan machines, aan geschoolde werknemers en aan goede wegen om concurrerend te kunnen produceren voor de internationale markt. Goed ingezette ontwikkelingshulp kan een rol spelen om de marktkansen van arme landen te versterken.
Evenmin biedt vrijhandel een snelle oplossing voor staten die balanceren op de rand van oorlog of conflict. Weinig buitenlandse ondernemers zullen zich daar willen vestigen of handelsbetrekkingen willen aanknopen, en weinig lokale ondernemers zullen zich daar ten volle kunnen ontplooien. Eerst zal er moeten worden gewerkt aan het verbeteren van veiligheid, van eigendomsrechten en een voorspelbare wetgeving. Ook hierin kan ontwikkelingshulp een rol spelen.
Ten slotte is er geen enkele garantie dat vrijhandel – zeker op korte termijn – de levensomstandigheden van de allerarmsten verbetert. Daarvoor moet de opbrengst van vrijhandel gepaard gaat met gericht overheidsbeleid om de belastinginkomsten te verhogen en de levensomstandigheden van de armsten te verbeteren. Waar de overheid deze taak nog niet op zich kan nemen, blijft ontwikkelingshulp van belang. Bijvoorbeeld voor financieren van vaccinatieprogramma’s, om de bemoedigende daling van kindersterfte verder voort te zetten.
Ralf Bodelier en Mirjam Vossen zijn auteurs van verschillende boeken over hulp. Van Mirjam Vossen verscheen vorig jaar ‘Voor bij de borrelpraat. Feiten en fabels over ontwikkelingshulp’ en samen schreven ze ‘Hulp. Waarom ontwikkelingshulp moet, groeit en verandert’.
Dit artikel is een reactie op het onderstaande opiniestuk in het Friesch Dagblad:
Vrijhandel effectiever dan ontwikkelingshulp
Op ontwikkelingshulp kan voor miljarden bezuinigd worden, betoogt Arjan Deij. Vrijhandel is een alternatief dat veel minder kost en ook nog eens veel beter werkt.
Tussen 1960 en 2008 hebben de rijke landen 2941 miljard dollar besteed aan ontwikkelingshulp. In 2010 zal de Nederlandse overheid volgens het rapport ”Minder pretentie, meer ambitie” van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ruim 4,7 miljard euro uitgeven aan officiële ontwikkelingshulp. In deze crisistijd is er nog meer reden dan anders om ons af te vragen of zo’n groot bedrag voor ontwikkelingshulp inderdaad de beste manier is om arme landen te helpen.
Voor medicijnen is een bijsluiter verplicht. Daarop moeten ook de mogelijk schadelijke bijwerkingen vermeld staan. Bij steeds meer mensen begint het besef door te dringen dat ook ontwikkelingshulp negatieve bijwerkingen kan hebben. Diverse wetenschappers hebben ons op de schaduwkanten van deze hulp geattendeerd.
Sowieso zijn er weinig aanwijzingen dat hulp het gewenste effect van armoedevermindering heeft. Doucouliagos en Paldam evalueren in hun artikel ”Aid effectiveness on growth: a meta study” (2008) 68 papers, waarin 543 vergelijkbare schattingen zijn gemaakt van het effect van hulp op economische groei. Ze komen tot de teleurstellende conclusie dat na veertig jaar onderzoek niet aantoonbaar is dat hulp een significant effect heeft op groei. Oud-Wereldbankeconoom William Easterly verwijst in ”Can the West save Africa?” naar onderzoek waarin is gezocht naar de variabelen die van belang zijn voor economische groei: de auteurs komen tot 145 factoren, maar ontwikkelingshulp zit daar niet bij.
Er zijn zelfs sterke aanwijzingen dat hulp eerder zorgt voor toename van de armoede dan afname ervan. Zo wijst de uit Zambia afkomstige Dambisa Moyo in haar bekende boek ”Doodlopende hulp” op het wrange feit dat in de jaren 70 10 procent van de Afrikanen moest rondkomen van 1 dollar per dag, terwijl nu, veertig jaar en een biljoen dollar aan ontwikkelingshulp verder, meer dan 70 procent van de Afrikanen van datzelfde bedrag moet leven. En in het recent verschenen proefschrift van Wiet Janssen (”Management of the Dutch development cooperation”) is te lezen dat de regio’s die relatief veel ontwikkelingshulp ontvingen, economische stagnatie vertonen, terwijl landen die weinig hulp ontvingen, zoals Zuid-Afrika en Botswana, een sterke economische groei laten zien.
Neveneffecten
Het genoemde WRR-rapport stelt dat de huidige hulp nog te veel bestaat uit ad-hocprojecten die beogen de levensomstandigheden te verbeteren. Zulke projecten leiden echter niet automatisch tot structurele ontwikkelingen waardoor de bevolking zichzelf kan gaan bedruipen.
Behalve dat ontwikkelingshulp zelden het gewenste effect heeft en zelfs kan leiden tot meer armoede, heeft het ook nog eens allerlei andere ongewenste neveneffecten. Zo wijst A. J. Boekestijn in ”De prijs van een slecht geweten” er bijvoorbeeld op dat de royaal beschikbare buitenlandse hulp ervoor zorgt dat de machthebbers de veel geringere binnenlandse belastinginkomsten als onbelangrijk beschouwen. Dat heeft tot gevolg dat het staatsapparaat geen prikkel heeft om de bevolking van hoogwaardige publieke goederen te voorzien. Buitenlandse hulp verbreekt op die manier de band tussen volk en overheid.
Moyo wijst erop dat hulp vooral politieke instabiliteit (burgeroorlogen, coups et cetera) veroorzaakt, omdat het meeste geld nu eenmaal te halen is in het staatsapparaat, en niet in de verkommerde particuliere sector. Het hierboven genoemde rapport van de WRR wijst ook op afhankelijkheid en verstoring van de lokale machtssituatie of juist instandhouding van foute regimes. Al met al lijkt ontwikkelingshulp vaak meer nadelen dan voordelen op te leveren. Ook deskundigen als de reeds eerder genoemde William Easterly en de Amerikaanse economen Glenn Hubbard en William Duggan komen tot die conclusie.
Handelsmuren
Daarnaast worden ontwikkelingslanden nog eens extra getroffen door de importheffingen en exportsubsidies van de rijke landen. Een ruwe maar voorzichtige schatting van het Centre for the New Europe in het rapport ”EU Trade barriers kill” is dat alleen al door de handelsmuren rondom de Europese Unie 6600 mensen per dag van de honger sterven. Als wij inderdaad de ontwikkelingslanden willen helpen, waarom confronteren we ze dan met handelsbarrières? Om, bijvoorbeeld vanwege electorale redenen, goed georganiseerde lobbygroepen (zoals de agrarische sector) ter wille te zijn?
Als we weigeren deze barrières op te ruimen, is ontwikkelingshulp niet meer dan symboolpolitiek. De meest voor de hand liggende beleidsmaatregel is dan ook wereldwijde handelsliberalisatie. Het ontbreken van vrijhandel is het werkelijke probleem, en niet een overmaat daarvan.
Structurele ontwikkelingshulp is een middel dat vanwege zijn bijwerkingen vaak erger is dan de kwaal. Het echte medicijn van vrijhandel is veel minder populair, maar veel effectiever. Inzet van dat medicijn maakt de 4,7 miljard euro aan belastinggeld voor ontwikkelingshulp grotendeels overbodig. Een welkome bezuinigingsmogelijkheid op het moment dat we zelf met onze economische gezondheid kwakkelen.