Onderzoeker, adviseur en spreker over maatschappelijk gevoelige thema’s

Veel succes verder!

MyWorld Magazine, maart 2012 

Aan elk ontwikkelingsproject komt een eind. Tenminste, dat is de bedoeling. In de praktijk blijft succesvol stoppen vaak een hele kunst.

Ooit houden we op met onze steun aan de kleuterschool in Mkanda, Malawi. Dat was in elk geval ons stellige voornemen toen we er vijf jaar geleden aan begonnen. Geld voor het schoolgebouw hadden we zó bij elkaar. Een deel zou het dorp zelf betalen. In termijnen, wel te verstaan. De dorpsvrouwen bakten stenen en droegen mooie ideeën aan. Via een zonnepaneel op het dak zou het hele dorp zijn mobieltje kunnen opladen. Buiten schooltijd konden ze schoollokalen verhuren voor feesten en partijen. En naast het schoolgebouw kwam een moestuin met groenten voor de markt. Met deze inkomsten zou de school het onderhoud en de kleuterjuf betalen. Tot het zover was, zou onze stichting de rekening voldoen. Intussen is het vijf jaar later. En het overgrote deel wordt nog steeds uit Nederland betaald.

We zijn niet de enige kleinschalige hulporganisatie die worstelt met het succesvol afronden van een project. Uit onderzoek van het CIDIN aan de Radboud Universiteit in Nijmegen blijkt ‘duurzaam beëindigen’ een van de meest kwetsbare punten van particuliere hulpinitiatieven. Nederlandse vrijwilligers zorgen dat er een weeshuis of waterput komt, maar denken onvoldoende na over de vraag hoe de lokale bevolking het project op eigen kracht in stand kan houden. De ‘hulproes’, waarmee ze vol vuur aan een project beginnen, doet hen in een later stadium de das om.

Dat geldt niet voor iedereen. In de Nepalese regio Timal werken Ben en Tanja Kruk uit Doesburg via hun stichting Sathsathai aan het afronden van hun project. Tien jaar geleden deden de inwoners van Timal hun behoefte in de openlucht en kookten ze hun maaltijden op open houtvuurtjes in zwartgeblakerde hutten. Met hulp van stichting Sathsathai, onder meer gesteund door Impulsis, kregen duizenden gezinnen een eigen toilet, een rookvrij kooktoestel en elektriciteit. Honderden vrouwen leerden lezen en schrijven en startten een eigen bedrijfje. Maar eind dit jaar gaat de stekker eruit. “We willen hulpverslaving door ons eigen toedoen voorkomen”, zegt Tanja Kruk.

Duizenden kilometers verderop, in Wit-Rusland, zet de Boxtelse Ria Schraverus eveneens een streep onder een deel van haar project. In het dorpje Kalinovka raakte Schraverus verzeild in een troosteloos weeshuis voor gehandicapte kinderen. Het was er vies, privacy ontbrak en begeleiding was er nauwelijks: “De kinderen deden de hele dag niets anders dan schoppen en schreeuwen.” Stichting Weeshuizen Belarus, onder meer gesteund door Wilde Ganzen, zorgde voor nieuwe woonvoorzieningen en een praktijkboerderij waar de kinderen een vak kunnen leren. Vanaf eind dit jaar gaat daar geen geld uit Nederland meer naar toe. Schraverus: ‘Het is ons eindelijk gelukt om de Wit Russische overheid voor het project te laten betalen’.

Op eigen benen

Sathsathai en stichting Weeshuizen Belarus slagen in wat ons maar niet wil lukken: hun projecten staan financieel op eigen benen. Hoe hebben ze ‘m dat geflikt? Hun eerste les luidt: ‘je moet op tijd beginnen’.

Al in 2006 zette Sathsathai de eerste plannen voor een exitstrategie op papier. Het ‘stoppen’ werd een project op zich, met een uitgewerkte strategie, doelstellingen en plan van aanpak. Daarin valt op dat Sathsathai zich de laatste jaren vrijwel uitsluitend richt op het trainen en organiseren van mensen. Bijvoorbeeld om hen te leren in het land zélf fondsen te werven.

“In Nepal is een hoop geld en kennis aanwezig”, zegt Ben Kruk. “Maar mensen in de dorpen weten niet hoe ze daar aan moeten komen. Ze hebben geen radio of televisie. De hoofdstad is voor hen letterlijk en figuurlijk te ver weg.” Onder de vlag van Sathsathai ontstonden 63 microkredietgroepen. Honderden vrouwen leenden geld voor kaarsen maken, breien of het verbouwen van geïrrigeerde gewassen. Dit moet straks doorgaan zonder geld van Sathsathai, en daarom werkt de stichting aan het opzetten van een regionale microkredietgroep. Deze zal straks de rol van Sathsathai overnemen.  Ben en Tanja Kruk realiseren zich dat de tijd dringt:  “Ze zijn pas drie jaar bezig, dat is ontzettend kort. Is de microkredietgroep volgend jaar echt zelfstandig? Daar maak ik me wel eens zorgen over. We moeten erop vertrouwen dat ze het proces van volwassen worden ook zonder ons voortzetten.”

Een project afronden betekent meer dan langzaam de geldkraan dichtdraaien, zo luidt een tweede les. Afronden betekent investeren in mensen en organisaties, zodat zij zelf fondsen kunnen werven en activiteiten kunnen voortzetten. Dat is niet iets wat je op het eind even doet, maar waar je van meet af aan mee bezig bent.

Bureaucratie

Het project van Stichting Sathsathai wordt gedragen door economisch actieve vrouwen, die hun eigen geld kunnen lenen en verdienen. Bij veel projecten ligt dat anders. Scholen, ziekenhuizen en weeshuizen hebben hoge lopende kosten, die niet zomaar ergens vandaan kunnen worden getoverd. Ria Schraverus realiseerde zich dat terdege, toen ze tien jaar geleden betrokken raakte bij het weeshuis in Kalinovka. Al snel besefte ze dat het plan alleen kon slagen met steun van de overheid. In de jaren die volgden, leerde Schraverus alle hoeken en gaten van de Wit-Russische bureaucratie kennen. Het zat niet mee. “De overheid had in het begin geen enkele belangstelling. Het weeshuis werd zelfs gesloten. Niets aan te doen, zeiden de ambtenaren. Het was een lange strijd met veel frustraties. Iedereen heeft zijn eigen hokje en gaat daar niet buiten. Overheidsdienaren geven niet thuis omdat ze vrezen voor hun superieur. Uiteindelijk lukte het, na een toevallige ontmoeting met de vice-minister, om de juiste mensen aan tafel te krijgen. Sinds drie jaar ontvangen we subsidie van de overheid. Dat voelt als een grote overwinning. Ze luisteren nu naar onze voorstellen en willen met ons in overleg.”

De grootste uitdaging voor het verzelfstandigen van projecten is niet geld of kennis, zeggen Schraverus en het echtpaar Kruk. Dat is het veranderen van de mentaliteit. Wie altijd orders krijgt van bovenaf, maakt niet zomaar een eigen plan. En wie jaar in jaar uit donorgeld krijgt, raakt daaraan gewend. Niet omdat hij lui is, zoals tegenstanders van de hulp graag karikaturiseren, maar omdat dat kennelijk de gemakkelijkste weg is.

Tanja Kruk kan daarover meepraten: “Mensen in Nepal zijn volstrekt afhankelijk van hulp van buitenaf. In het land groeiden twee generaties mensen op die niets van hun eigen overheid verwachten. De cultuur van eigen initiatief is er niet.”   Van meet af aan grenzen stellen, is een derde les in het beëindigen van projecten. Tanja Kruk: “De mentaliteit van ‘het blijft wel komen’, daar zijn we heel strak in. Telkens zeggen we: ‘dit is wat we in dit dorp doen, en meer niet. Wanneer er na afloop van het project nog een huis is dat ook een toilet wil, dan zeggen we ‘jammer, betaal het zelf maar’.

Beginnen met ophouden, investeren in zelfredzaamheid en grenzen stellen. Dat zijn ook wijze lessen voor onze kleuterschool. En we moeten niet alleen plannen op papier zetten, we moeten ook geld vrijmaken voor training van de ouders en het schoolcomité. En wíj moeten niet als vanzelfsprekend bijspringen wanneer hún inkomsten weer eens tegenvallen.

Geen exitstrategie

Toch wringt er nog een schoen. Want ons voornemen om ons terug te trekken als donateur stoelt op de vooronderstelling dat de school daadwerkelijk zonder donorgeld kan draaien. Maar is dat wel haalbaar? In Wit-Rusland nam de overheid de lopende kosten voor zijn rekening. Maar in Malawi, waar onze kleuterschool staat, is de overheid in geen velden of wegen te bekennen.

Dat geldt ook voor het kindertehuis Imani in Nairobi, Kenia, dat wees- en straatkinderen opvangt. Imani probeert de kinderen terug te plaatsen in een gezinssituatie. Wanneer dat niet lukt, blijven ze bij Imani wonen tot ze volwassen zijn. Het project heeft veel geld nodig. 250.000 euro per jaar, om precies te zijn.

“Je kunt je afvragen wie ons werk moet betalen”, zegt Harrie Oostrom van de Nederlandse stichting Imani, dat het project in Nairobi steunt. “Is dat de overheid van  Kenia? Zijn het hulporganisaties? Ik heb daar geen antwoord op.” Van de Keniaanse overheid verwacht hij vooralsnog weinig. “Ze stoppen geld in andere zaken. Ja, ook in de verkeerde zaken. We proberen politici te beïnvloeden in de hoop dat de overheid het op termijn van ons overneemt. Maar er is geen concreet plan om het project over te dragen.”

Een exitstrategie heeft Imani dan ook niet: “Ons project houdt pas op wanneer het armoedeprobleem is opgelost”, zegt Oostrom. “Er moet altijd geld bij. Dat is ook in Nederland het geval bij opvang- en onderwijsprojecten: je bent altijd afhankelijk van subsidies. Of die nu van de eigen overheid komt of van buitenlandse donoren.” Het werkelijke probleem van Imani is niet hulpverslaving, zegt Oostrom, maar kwetsbaarheid. Imani mag niet leunen op één of enkele donateurs. Daarom zet de stichting zich in voor het vinden van verschillende financiers, zowel in Nederland als in Kenia.

Een goede exitstrategie is mooi. Maar weloverwogen géén exitstrategie hebben is natuurlijk ook een optie. En soms valt die heel goed te verdedigen.

Nu delen: