De Volkskrant, 9 mei 2016
We staan aan de rand van de afgrond. Een andere conclusie valt nauwelijks te trekken na het lezen van het nieuwe rapport van het VN-biodiversiteitspanel Ipbes, waarvan de Volkskrant dinsdag enkele highlights bracht.
Miljoenen soorten worden met uitsterven bedreigd, met tonnen giftig afval bevuilen we onze oceanen en zowel planten als dieren kwijnen weg onder onze activiteiten.
Volkskrant-columnist Bert Wagendorp werd na het lezen van de samenvatting overvallen door een moedeloos makende somberheid. Hij zal de enige niet zijn. Die moedeloosheid ligt niet alleen aan de feiten: de toonzetting is zó alarmistisch en de onderliggende analyse zó deprimerend, dat je geneigd bent je van het hele onderwerp af te keren.
Het deprimerende van de tekst zit hem in het radicale uitgangspunt dat élke vermindering van biodiversiteit per saldo verlies is. De mens moet volgens het rapport ‘in balans met Moeder Aarde’ leven.
Vanuit dat oogpunt is alles wat de mens doet, en waardoor de biodiversiteit afneemt, per definitie negatief. Het bouwen van huizen, scholen en wegen? Slecht voor de biodiversiteit. Het houden van vee en het verbouwen van voedsel voor 7 miljard mensen? Negatief, want verwoestend voor de biodiversiteit. Wat we voor dat ‘verlies’ terugkrijgen, van onderwijs tot transport en voedsel, heeft kennelijk geen waarde.
Het alarmisme zit hem voorts in het taalgebruik. De situatie is ‘onheilspellend’, het tempo van achteruitgang ‘ongehoord’, en we kunnen de catastrofe alleen afwenden met een ‘wereldwijde systeemverandering’. Mensen alarmeren doe je blijkbaar niet met feiten en nuance, maar door concrete problemen in het hier en nu uit te vergroten tot levensbedreigende scenario’s in de toekomst – wetend dat de media dit gretig zullen oppikken.
Ondergang
Het is niet de eerste keer dat de VN de ondergang profeteren. ‘Wanneer we nu geen actie ondernemen, dan wacht de wereld in het jaar 2000 een catastrofe die net zo onomkeerbaar is als een nucleaire holocaust.’ Dat voorspelde in 1982 de directeur van de UNEP, het VN-milieuprogramma. ‘Stijgende zeespiegels kunnen hele naties van de landkaart vegen wanneer we de opwarming van de aarde niet binnen tien jaar terugdraaien’, aldus een andere UNEP-directeur in 1989.
En met dit nieuwe rapport krijgen we opnieuw een tijdshorizon van ongeveer tien jaar – tot 2030 – om onszelf van de ondergang te redden.
Het feit dat de eerder aangekondigde rampen niet plaatsvonden, maakt het noodzakelijk dat je steeds krachtiger taal gebruikt om nog gehoord te worden. In zijn poging de aandacht te trekken, zoekt het biodiversiteitsrapport naar een overtreffende trap en noemt het verlies van biodiversiteit een ‘minstens even groot probleem’ als de klimaatverandering. Met dit soort apocalyptiek hopen de samenstellers volgend jaar, tijdens een top in China, een ‘Parijs-moment’ voor biodiversiteit te creëren.
Blijkbaar gaan de opstellers van het rapport ervan uit dat mensen pas overeind komen wanneer je ze eerst de stuipen op het lijf jaagt. Voor een deel klopt dat ook: mensen kúnnen pas actie ondernemen wanneer ze iets als een probleem ervaren. Maar met hun ‘vijf voor twaalf’-retoriek en hun oproep tot een ‘wereldwijde systeemverandering’ zetten de wetenschappers – en de journalisten die het overschrijven – mensen helemaal niet aan tot actie. Integendeel. Ze laten zelfs betrokken en doorgaans goedgehumeurde mensen als Bert Wagendorp gedeprimeerd en met lege handen achter. Wanneer het werkelijk vijf voor twaalf is, dan zet je de klok immers niet meer terug naar vijf voor zes. Dan kun je alleen nog maar aftellen tot de grote klap.
Mirjam Vossen is sociaal-geograaf en mediaonderzoeker.