Brabants Dagblad, 15 oktober 2009
Steeds meer mensen geloven dat ontwikkelingshulp ‘niet helpt’. Dat is flauwekul, maar ontwikkelingsorganisaties verzuimen uit te leggen hoe het wél zit.
De officiële ontwikkelingshulp viert deze maand haar zestigste verjaardag. Dat is geen reden voor een feestje. Ten eerste omdat ontwikkelingshulp na zestig jaar nog altijd hard nodig is. Ten tweede omdat het huidige debat over hulp op een dieptepunt is beland. De discussie over nut en noodzaak van ontwikkelingshulp is belangrijker dan ooit, maar platte argumenten, goedkope retoriek en vooroordelen voeren de boventoon.
Aan de ene kant zien we dagelijks de emotiecampagnes van ontwikkelingsorganisaties. Dat zijn sentimentele filmpjes over getraumatiseerde kinderen in Mozambique en hongerige boeren op een uitgedroogde akker in Mali. Aan de andere kant toeteren de critici van de hulp. Ze noemen ontwikkelingshulp een onbegrijpelijke vorm van geldverspilling, ze zeggen dat de hulp niets heeft opgeleverd, dat ze corruptie veroorzaakt en dictators in het zadel houdt. En het gewone publiek? Dat weet niet meer wat het ervan moet denken.
Twijfel is onterecht
Eerst maar even dit: de meeste kritiek op ontwikkelingshulp is onterecht. De afgelopen decennia heeft de hulp indrukwekkende resultaten opgeleverd. Door grootschalige vaccinatiecampagnes daalde wereldwijd de kindersterfte met bijna dertig procent. Het levensgevaarlijke pokken werd volledig uitgeroeid. Gevaarlijke ziektes zoals polio en rivierblindheid zijn op hun retour. Senegal wist de besnijdenis van meisjes krachtig terug te dringen. In Azië maakte de Groene Revolutie een radicaal einde aan jaarlijks terugkerende hongersnoden. En in zuidelijk Afrika gaat vandaag bijna driekwart van alle kinderen naar school. Telkens was ontwikkelingshulp de belangrijke financier van deze vooruitgang. Wie beweert dat er met ontwikkelingshulp niets wordt bereikt, die liegt of is slecht geinformeerd.
Dat betekent niet dat er nooit iets mis gaat. Waar mensen werken maken mensen fouten. Er verdwijnt nog steeds geld door corruptie, hulp wordt nog steeds gebruikt om westerse plannen in Afrika door te drukken. Maar er is geen enkele reden om dan maar met de hulp te stoppen. Het is reden te meer om het nog veel beter te doen.
Toch is dat niet het beeld dat bij het grote publiek blijft hangen. Na zestig jaar is de armoede immers nog altijd hardnekkig, vooral in Afrika. Het aantal mensen dat met honger naar bed gaat, is nog steeds veel te hoog. En de beschuldigende vinger gaat in de richting van ontwikkelingsorganisaties, die er kennelijk niet in geslaagd zijn om het armoedeprobleem op te lossen.
Niet eenvoudig
De kritiek vindt – paradoxaal genoeg – zijn wortels in de ontwikkelingssector zelf. Sinds jaar en dag bestoken hulporganisaties het publiek met campagnes die een uiterst simpel beeld schetsen van ontwikkelingshulp: ‘Voor één euro wordt dit kind gered’. Ja, wás het maar zo eenvoudig. Voor één euro geef je een kind op zijn hoogst één week pap. In werkelijkheid is ontwikkelingswerk een heidens karwei. Zet maar eens een onderwijssysteem op in een oorlogsland als Congo. Probeer maar eens een eeuwenoude traditie als vrouwenbesnijdenis in het islamitische Senegal uit te roeien. Zie maar eens anderhalf miljard Aziaten te vrijwaren van hongersnood. En doe dat bovendien met zeer beperkte middelen. Ontwikkelingswerk is uiterst complex, een zaak van lange adem en met een bijzonder onzekere uitkomst. De televisiefilmpjes die publiek krijgt voorgeschoteld, gaan dan ook volstrekt voorbij aan de werkelijke inzet van ontwikkelingsorganisaties.
Deze vorm van marketing is natuurlijk begrijpelijk. Niet alle donateurs zitten immers te wachten op een ingewikkeld verhaal. Maar de bijwerking is ernstig. Met hun versimpelde campagnes wekken hulporganisaties de illusie dat zij met onze hulpeuro’s de armoede wel even op zullen lossen. Maar wat moeten donateurs denken, wanneer dezelfde oproep jaar in jaar uit wordt herhaald? Precies: dat het allemaal niets heeft geholpen.
Het wordt de hoogste tijd dat ontwikkelingsorganisaties een realistisch beeld gaan schetsen over hun werk. Zij moeten eerlijker vertellen over moeilijkheden en beperkingen van ontwikkelingshulp. Zij moeten uitleggen dat hun werk moeilijk is, dat hulp slechts een aanjager kan zijn van verandering en dat er veel fout kan gaan. En de critici van de hulp? Zij moeten stoppen met hun platte aanvallen op een fenomeen dat voor miljarden mensen van levensbelang is.
Mirjam Vossen is journalist en ontwikkelingsgeograaf. Deze maand verschijnt bij Uitgeverij Wereldpodium haar vierde boek over de hulp: ‘Voorbij de borrelpraat – feiten en fabels over ontwikkelingshulp’, waarin zij dertig veelgehoorde kritieken onder de loep neemt.