PI Magazine, december 2010
Theo staat in het café en spreekt over ontwikkelingshulp. Zijn verhaal is somber en cynisch. Ooit was Theo echter een en al passie. Vier keer per jaar vloog hij naar zíjn project in Ghana. Elke week belde hij met zíjn Ghanese vertrouweling Joseph. En iedere maand trommelde hij in Nederland zíjn werkgroep op voor een vergadering. Die leidde hij altijd met verve: Theo sprak, de rest hing aan zijn lippen.
Theo kreeg veel voor elkaar. In Josephs dorp kwam drinkwater, een moestuin en een schoolfonds. Het dorp ging vooruit, Theo straalde en zijn werkgroep straalde mee. Ghana was zijn lust en zijn leven. Tot Theo minder tijd kreeg voor zijn project. Hij trommelde zijn werkgroep niet meer bij elkaar, de telefoontjes met Joseph werden schaars. Een bezoek aan Ghana schoof hij op de lange baan. Toen Theo uiteindelijk toch ging, kwam hij aangeslagen thuis: de moestuin was verpieterd. Er was ruzie over het schoolfonds. En tot overmaat van ramp had Joseph projectgeld ingezet voor zijn eigen bedrijf. Theo straalde niet meer.
Vandaag kan Theo nog maar één conclusie trekken: ontwikkelingshulp heeft geen zin. Zie hoeveel tijd en geld hij investeerde, en wat is er van over? “De Ghanezen”, zegt Theo tegen zijn vrienden, “ze zullen het nooit leren. Afrika, dat wordt niks meer.” En Theo kan het weten. Hij is immers Afrikaspecialist. En zie, in het café begint Theo zowaar weer te stralen. Lukt het niet meer als gepassioneerd ontwikkelingswerker, dan maar als criticus van de hulpindustrie.
Wie staat op en spreekt Theo tegen? Wie stelt kritische vragen over het ontstaan van dit fiasco? De passie van Theo blijft aanstekelijk. Maar laat hem de borreltafel niet besmetten.