“We waren vroeger thuis met twaalf kinderen en zo arm als een luis. Ik was de enige in de klas met klompen, de rest had schoenen. Als oudste meisje liep ik in versleten kleren, want ik had geen oudere zus van wie ik het kon afdragen. Soms kreeg ik iets van de rijke mensen in het dorp. Dan riepen de rijke meisjes me na: ‘Hé, jij loopt in mijn jurk!’
Mijn jeugd is de drijfveer voor het werk dat ik nu doe. Ik ben vrijwilliger voor Sinti-families in een woonwagenkamp in Gemert. Elke week ga ik bij ze op bezoek. De armoede die ik daar zie is van een andere orde dan bij ons vroeger: er is nu genoeg te eten. Maar ik voel wat die kinderen voelen. Dat onrecht: iedereen heeft een laptop, behalve jij. Iedereen heeft een fiets, behalve jij. Vaak loop ik te sjouwen met drinken, koekjes of spullen die ze mee naar school kunnen nemen. Want als de kinderen geen drinken of sportschoenen hebben, dan houden de moeders ze thuis. Anders worden ze weggepest.
De discriminatie van Sinti en Roma in Nederland is nog altijd enorm. ‘Ze stelen je kippen, ze stelen je eieren en ze nemen je kinderen mee.’ Dat was wat je als kind vroeger leerde over zigeuners. Niet bij ons thuis. We hadden een boerderij, en van mijn vader mochten ze altijd in de wei staan. Zigeuners, die hadden in de oorlog in het kamp gezeten, net als hijzelf. Hij was solidair met ze.
Kippen stelen
Maar de Sinti worden nog altijd verguisd, al wonen ze al vijfhonderd jaar in ons land. Dat beeld van kippenstelende zigeuners, daar hebben ze nog steeds last van. Ook onze jeugd krijgt het weer mee: ‘er is iets niet goed met hen’. Natuurlijk zitten er rotte appels tussen – waar is dat niet? Natuurlijk is hun cultuur anders dan de onze. Ze zijn bijvoorbeeld gewend om op de grond te slapen. Ik moet in een woonkamer wel eens over een paar slapende mensen heenstappen. Instanties zitten daar dan bovenop: de Sinti zouden hun kinderen niet goed opvoeden. Maar wie zijn wij om daarover te oordelen? Het is anders, maar is het daarom niet goed?
Als je zelf arm bent geweest, dan weet je wat het is om uitgesloten te worden. Veel mensen weten het niet. Ze geven hulp om hun geweten te sussen. Het is een aflaat. Zoals de rijke mevrouwen uit ons dorp vroeger. In de kerk mochten ze op de voorste bank zitten omdat ze ‘goed’ deden. Ze kwamen bij ons thuis met veel bravoure kleren en huisraad brengen, waar mijn moeder dan tien keer ‘dankjewel’ voor moest zeggen. Ze deden dat niet uit medemenselijkheid, maar vooral om met een goed geweten weer naar huis te gaan.”
Dit is een bewerkte en ingekorte versie van een interview (van mijzelf) in 2014 voor MyWorld. De langere versie is te vinden op https://mirjamvossen.nl/ik-voel-wat-die-kinderen-voelen/