Onderzoeker, adviseur en spreker over maatschappelijk gevoelige thema’s

Nederlandse samenvatting Framing Global Poverty

1. De media en publieke betrokkenheid bij armoede in ontwikkelingslanden

Armoede in ontwikkelingslanden is voor de meeste Europeanen een ver-van-mijn-bed show. Ze komen er in hun dagelijkse leven niet mee in aanraking en zijn er gemiddeld genomen ook niet buitengewoon in geïnteresseerd. Het beeld dat ze ervan hebben is meestal ingekleurd door honger, ziekte, droogte en andere ellende. Veel mensen hebben bovendien twijfels over het nut van ontwikkelingssamenwerking: ze vinden wel we moeten helpen, maar ze denken tegelijkertijd dat het niet veel uithaalt. Die twijfel is in de afgelopen vijftien jaar gegroeid.

Deze studie wordt gedreven door zorgen over het draagvlak in Europa voor armoedebestrijding en internationale samenwerking. Het stelt vragen over percepties van ontwikkelingslanden die daaraan ten grondslag liggen en, meer specifiek, over de rol van de media in de beeldvorming van het publiek. Het hoofddoel van deze studie is om inzicht te krijgen in de huidige representatie van wereldwijde armoede en ontwikkelingssamenwerking in de Europese media.

Over de mediarepresentatie van mensen in ontwikkelingslanden woedt al decennialang een kritische discussie. Die spitst zich vooral toe op het gebruik van ‘zielige beelden’, bijvoorbeeld van kinderen met hongerbuikjes, voor fondsenwervende doelen. Actiegroepen en wetenschappers laten zich nogal eens negatief uit over dit beeldgebruik omdat het stigmatiserend en stereotyperend zou zijn, en omdat het uiteindelijk zou bijdragen aan hulpmoeheid. Vaak verwijzen ze daarbij naar de historische verhouding tussen het Westen en het Zuiden. Ze stellen dat het ‘koloniale discours’, waarin mensen uit ontwikkelingslanden worden weggezet als achterlijk, primitief en gewelddadig, nog altijd een stempel drukt op de beeldvorming in de media en de percepties van het publiek.

Wie deze discussies volgt, kan gemakkelijk de conclusie trekken dat de media vooral stereotyperende ‘zielige beelden’ over mensen in ontwikkelingslanden verspreiden. Feitelijk is er echter weinig over de mediabeeldvorming bekend. Empirische studies zijn schaars en bovendien vaak beperkt tot Britse data, of tot specifieke onderwerpen, zoals de verslaglegging van een bepaalde hongersnood. Het doel van dit onderzoek is nu om de empirische kennis over de mediarepresentatie van armoede in ontwikkelingslanden te vergroten. Het brengt de diversiteit van armoederepresentaties in kaart en het laat zien welk soort representaties we vaak of juist minder vaak zien. Daarnaast belicht deze studie de verhouding tussen mediabeeldvorming en de percepties van het publiek. Ten slotte onderzoekt het de percepties van journalisten die over armoede in ontwikkelingslanden berichten. De centrale onderzoeksvraag is:

Welke verhalen over armoede in ontwikkelingslanden worden in Europa verteld? 

Verhalen over armoede komen op verschillende plekken tot leven. We zien ze in nieuwberichten en in campagnes van ontwikkelingsorganisaties, ze zitten in de hoofden van mensen die berichten over ontwikkelingslanden maken en in de hoofden van gewone burgers. In vier opeenvolgende empirische hoofdstukken komt dit aan de orde. De studie vond plaats in drie landen: Engeland, Nederland en België. Belgische data beperken zich tot het Nederlandstalige Vlaanderen. De keuze voor drie landen maakt het mogelijk om gegevens te vergelijken en te zien in hoeverre ze landenspecifiek zijn. De studie richtte zich bovendien op zowel nieuwsmedia als uitingen van ngo’s, omdat het publiek beiden noemt als belangrijke afzenders van informatie over ontwikkelingslanden. De aandacht ging daarbij uit naar boodschappen waarmee mensen min of meer spontaan in aanraking komen, zoals krantenartikelen en campagnespotjes op televisie.

Als onderzoeksmethode is gekozen voor een framinganalyse. Frames zijn meta-communicatieve boodschappen die betekenis geven aan de wereld om ons heen. Elk frame bevat een aantal elementen: het definieert het probleem, het zegt iets over oorzaken, gevolgen en oplossingen, en het bevat een morele boodschap. Deze elementen hoeven niet in elke boodschap zichtbaar te zijn: wanneer we bijvoorbeeld worden geconfronteerd met beelden van hongerige mensen (slachtofferframe) dan begrijpen we vanzelf dat zij een moreel appel doen op onze hulp.

Framing gebeurt op verschillende momenten in het communicatieproces, en frames manifesteren zich op verschillende plekken. Ze borrelen op in het hoofd van de journalist die een artikel schrijft of de campagnemaker die een nieuwe advertentie bedenkt. Ze vinden vervolgens hun weerslag in nieuwsberichten en campagnespotjes van ontwikkelingsorganisaties. En ze bereiken vervolgens lezers en kijkers, deze mediaframes mengen met hun al aanwezige kennis, ervaring en waardenpatroon. Het bovenstaande betekent dat frames niet gebonden zijn aan een individu. Ze ontstaan in een bredere maatschappelijke context en maken deel uit van het collectieve geheugen van een grote groep mensen. Zowel zenders als ontvangers van frames putten uit ditzelfde reservoir van culturele frames wanneer ze een boodschap creëren of interpreteren.

2. De ideeënstrijd over armoede in ontwikkelingslanden

Het doel van hoofdstuk 2 is om de diversiteit aan armoedeframes in kaart te brengen. De deelvraag in dit hoofdstuk is: Welke frames worden gebruikt om de armoede in ontwikkelingslanden te representeren en hoe worden ze ingezet om verschillende standpunten over ontwikkelingssamenwerking te verdedigen? Het identificeren van frames gebeurt via een inductieve framinganalyse op basis van teksten en beelden die uitgesproken visies op armoede bevatten. Dat zijn bijvoorbeeld politieke partijprogramma’s, ngo-campagnes en de Bijbel. In dergelijke teksten is gezocht naar woorden, zinsneden en metaforen die de armoedekwestie definiëren, of die iets zeggen over oorzaken, gevolgen, oplossingen en morele verantwoordelijkheid. Het resultaat is een matrix met negen logische, van elkaar verschillende ‘verhalen’ over armoede. De validiteit en consistentie is getoetst aan de hand van een grotere dataset van ngo-advertenties en krantenartikelen.

Negen armoedeframes

            Frame 1. Slachtoffer. De armen zijn slachtoffer van tragische omstandigheden buiten hun schuld. Ze lijden door gebrek aan voedsel, onderdak, medische zorg en veiligheid. Het frame doet een sterk moreel appel op ‘de rijkeren’ om te helpen. 

            Frame 2. Vooruitgang. Armoede is een kwestie van achterblijvende ontwikkeling. De armen moeten hun achterstand ten opzichte van de rijke wereld inhalen. Oplossingen liggen in economische ontwikkeling en het verbeteren van gezondheidszorg, onderwijs, voedselproductie en infrastructuur.

            Frame 3. Sociale Rechtvaardigheid. Armoede is een kwestie van onrecht en ongelijkheid. Samenlevingen zijn op een oneerlijke manier ingericht en daardoor krijgen de armen onvoldoende vrijheden en kansen om hun leven vorm te geven. De oplossing ligt een eerlijkere verdeling van rijkdommen en mogelijkheden.

            Frame 4. Slecht Bestuur. Armoede vloeit voort uit falend bestuur in ontwikkelingslanden. Leiders en elites zijn corrupt, fraudeleus en wakkeren conflicten aan. De oplossing ligt in het verbeteren van lokaal bestuur en leiderschap. 

            Frame 5. Global Village. In een globaliserende wereld zijn alle landen en mensen met elkaar verbonden. Rijke en arme landen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het oplossen van grensoverschrijdende problemen, waarvan de armsten de zwaarste lasten dragen.

            Frame 6. Onze Schuld. De rijke wereld brengt de arme wereld schade toe. In het verleden door kolonisatie en slavernij, vandaag de dag door exploitatie en oneerlijke handelssystemen. Wij verrijken ons ten koste van hen. De oplossing voor het mondiale armoedeprobleem ligt in het Westen.

            Frame 7. Ieder voor Zich. Ieder mens is verantwoordelijk voor zijn of haar eigen rijkdom en levenslot. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de arme mensen en landen zelf om hun situatie te veranderen. Rijke landen moeten zich daar niet mee bemoeien, tenzij het hun eigen economische en politieke belangen dient.

            Frame 8. Dreigend Onheil. De rijken zijn een potentieel slachtoffer van armoede. De effecten van de wereldwijde armoede kunnen in rijke samenlevingen worden gevoeld, bijvoorbeeld door ongecontroleerde migratie, internationaal terrorisme en dodelijke epidemieën. Rijke landen moeten zichzelf beschermen.

            Frame 9. Chain of Being. Armoede is statisch. De wereld is gewoon zoals zij is; alles heeft zijn plek en de armen moeten accepteren wat hen overkomt in het leven. Armoede hoeft hen niet ongelukkig te maken, zolang ze hun lot maar aanvaarden.

Frames in de discussie over ontwikkelingssamenwerking

Het hoofdstuk onderzoekt vervolgens hoe deze frames worden ingezet in de discussie over ontwikkelingssamenwerking. Dat gebeurt via een analyse van ngo-advertenties en krantenartikelen over dit onderwerp. Twee hoofdvragen domineren de discussie. De eerste vraag is waarom we aan ontwikkelingssamenwerking moeten doen. De tweede vraag is of ontwikkelingssamenwerking effectief is. Zeven frames spelen een rol in één van deze discussies. In de eerste discussie verdedigen ngo’s het standpunt dat we een morele plicht hebben om ons in te zetten voor de ander. Dat doen ze via het slachtoffer- en sociale rechtvaardigheidsframe. Daartegenover staan met name politici die het eigenbelang van ontwikkelingssamenwerking benadrukken, via het dreigend onheil frame (het gaat terrorisme en migratie tegen) en het ieder voor zich frame (het is goed voor ons bedrijfsleven). Het global village frame weet deze tegenstelling tussen ‘hun belang’ en ‘ons eigen belang’ te overbruggen, door te wijzen op het gemeenschappelijke belang van het aanpakken van grensoverschrijdende problemen.

In de tweede discussie spelen vooral het vooruitgangsframe en slecht bestuur frame een rol. Ngo’s gebruiken het vooruitgangsframe om te benadrukken dat hulp het leven van mensen verbetert. Anderzijds gebruiken kritische opinieleiders dit frame om juist te betogen dat resultaten uitblijven of tegenvallen. Het slecht bestuur frame wordt in deze discussie uitsluitend door tegenstanders gebruikt, bijvoorbeeld in fora op internet. Zij betogen ermee dat hulpgeld wordt verspild en dat ontwikkelingssamenwerking corruptie bevordert. Dit frame krijgt nauwelijks tegenwicht.

3. Op zoek naar het zielige slachtoffer

Hoofdstuk 3 onderzoekt de frequentie van de in hoofdstuk 2 beschreven armoedeframes in krantenartikelen en advertenties van ngo’s in Engeland, Nederland en Vlaanderen. Daarnaast bekijkt het in hoeverre de media ‘problematiserende beelden’ laten zien van mensen in ontwikkelingslanden. Dat zijn slachtofferbeelden die het lijden van mensen expliciet laten zien: ze zijn zichtbaar hongerig, ziek, gewond of huilend. Het onderzoek is gebaseerd op een representatieve steekproef van 876 artikelen en 403 foto’s uit vijf Britse, zeven Nederlandse en vier Vlaamse kranten, en een niet-representatieve verzameling van 284 ngo-advertenties van 43 Nederlandse, 24 Britse en 14 Vlaamse organisaties. De dataverzameling bestrijkt de jaren 2011, 2012 en 2013. Voor ngo-advertenties bestrijken ze ook januari tot en met maart 2014. De analyse omvat vier van de negen frames: slachtoffer, vooruitgang, sociale rechtvaardigheid en slecht bestuur. De deelvraag in dit hoofdstuk is: Welke frames worden het vaakst gebruikt in krantenartikelen en ngo-advertenties in Engeland, Nederland en Vlaanderen? Zijn deze frames landenspecifiek, en in welke mate hebben problematiserende representaties de overhand?

Armoedeframes in ngo-campagnes en kranten

Geen enkel frame domineert de berichtgeving van de wereldwijde armoede in de media. Voor kranten is het vooruitgangsframe het belangrijkst, gevolgd door het slachtoffer- en slecht bestuur-frame. Voor ngo’s is het slachtofferframe het belangrijkst, gevolgd door het sociale rechtvaardigheid- en het vooruitgangsframe (zie Figuur 3.3 en 3.4). Er is een opvallend verschil tussen Engeland enerzijds en Nederland en Vlaanderen anderzijds: Britse ngo-reclames werden duidelijk gedomineerd door het slachtofferframe (78%): ze gebruikten het frame twee keer zo vaak als Nederlandse en Vlaamse ngo’s.

Het hoofdstuk sluit vervolgens aan bij de kritiek op ‘problematiserende’ voorstellingen van mensen in ontwikkelingslanden. Daartoe kijkt het specifiek naar krantenfoto’s en beeldmateriaal van de ngo’s. De belangrijkste bevinding is dat de media ons niet overspoelen met expliciete ‘zielige slachtofferbeelden’ van lijdende en hongerende mensen (zie Figuur 3.5). Nieuwsmedia in de drie landen gebruiken dergelijke beelden maar weinig (NL en EN: 9%, VL: 12%) en datzelfde geldt voor Nederlandse en Vlaamse ngo’s (resp. 14% en 10%). Britse ngo’s zijn echter een uitzondering: een derde (34%) van hun visuele materiaal bevat expliciete ‘zielige slachtofferbeelden’.

Tegelijkertijd blijkt dat (mensen uit) ontwikkelingslanden voornamelijk worden geportretteerd als afhankelijk van hulp of interventie van buitenaf. Vooral ngo’s verspreiden dit beeld, doordat ze weinig het eigen initiatief van mensen en organisaties in ontwikkelingslanden laten zien. De meerderheid van de advertenties benadrukt uitsluitend dat de buitenlandse hulporganisatie, of de Westerse donor, in actie komt of moet komen. Het lokale initiatief is in Britse campagnes nog minder te zien dan in Nederlandse en Vlaamse.

Dit werpt een nieuw licht op de manier waarop de media, met name ngo’s, een rol spelen in het verspreiden van ‘problematiserende beelden’. Ze doen dat niet zozeer door het gebruik van expliciete ‘zielige’ foto’s of filmpjes (uitgezonderd Britse ngo’s), maar vooral door de suggestie te wekken dat mensen afhankelijk zijn en niet op eigen kracht vooruitkomen. 

4. Mediaframes en publieke percepties van armoede in ontwikkelingslanden: is er een link?

Dit hoofdstuk legt een link tussen de mediarepresentatie van armoede in ontwikkelingslanden en de publieke opinie over dit onderwerp. Engeland dient daarbij als casus. De deelvraag is: Hoe verhoudt het overkoepelende narratief over armoede in ontwikkelingslanden in de Engelse media zich tot het overkoepelende narratief van het Engelse publiek? Het onderzoek bestaat uit een framing- en inhoudsanalyse van mediaberichten (krantenartikelen en ngo-advertenties), waarvoor dezelfde dataset is gebruikt als in het vorige hoofdstuk. Daarnaast zijn negen publieke-opinieonderzoeken uit dezelfde periode geanalyseerd. Zowel in de mediaberichten als opinieonderzoeken is gekeken naar de framing en naar de tone of voice: de mate waarin het mediabericht of het publiek de nadruk legt op negatieve of op positieve ontwikkelingen.  

Uit de analyse van mediaberichten komen drie verhaallijnen bovendrijven. Ten eerste framen de media armoede vooral als een kwestie van ‘slachtoffers’, ‘gebrek aan ontwikkeling’ en ‘slecht bestuur’; ten tweede leggen mediaberichten de oorzaken van armoede vooral in ontwikkelingslanden zelf, terwijl de oplossing vooral van buiten moet komen; en ten derde suggereren de mediaberichten – door hun grote nadruk op problemen, crises en corruptie – dat er geen vooruitgang en goed bestuur is in ontwikkelingslanden.

Dit media-narratief is vergeleken met terugkerende en dominante thema’s, opmerkingen en antwoorden in de publieke-opinieonderzoeken. Er bestaan grote overeenkomsten. Net als de media beschouwt het publiek armoede in hoofdzaak als een lokaal probleem, dat wordt gekenmerkt door ellendige omstandigheden en gebrek aan ontwikkeling. Het publiek is bovendien overtuigd dat armoede de afgelopen decennia even erg is gebleven of erger is geworden. Dit komt overeen met de geringe aandacht in de media voor vooruitgang in ontwikkelingslanden. De publieke percepties van corruptie en disfunctionerende overheden in ontwikkelingslanden zijn sterk, wat eveneens spoort met de nadruk die kranten leggen op slecht bestuur in ontwikkelingslanden. Zowel in de media als bij het publiek krijgt het perspectief van sociale rechtvaardigheid weinig aandacht, en datzelfde geldt voor de rol van Westerse bedrijven en organisaties in het ontstaan of voortduren van armoede. 

Het onderzoek geeft geen uitsluitsel over de vraag in hoeverre mediaberichten de publieke opinie beïnvloeden, en omgekeerd. Het stelt echter dat er een duidelijke wisselwerking is tussen media en publiek, en het suggereert dat de media een sterke kracht zijn in deze wisselwerking. Een aanwijzing daarvoor is dat het publiek zelf zegt dat dit het geval is, en regelmatig refereert aan de invloed van de media op hun beeld van de situatie in ontwikkelingslanden. Een tweede aanwijzing is dat doelstellingen van nieuwsmedia en ngo’s hen aanzetten om een specifieke versie van de werkelijkheid te presenteren – en daarmee een stempel op de beeldvorming te drukken. Voor ngo’s is dat fondsen werven. Dat zet hen aan om vooral de gebrekkige omstandigheden en hulpafhankelijkheid te belichten. Voor kranten is dat het brengen van ‘nieuws’. Dat leidt tot meer aandacht voor problemen en machtsmisbruik dan voor zaken die goed gaan of verbeteren. Het gevolg is dat de mediaberichtgeving eerder conflicten, slecht bestuur, rampen en ellende benadrukt, wat zijn weerslag vindt in percepties van het publiek.

5. Denken en schrijven over armoede in ontwikkelingslanden

Het laatste onderzoekshoofdstuk gaat over de totstandkoming van armoedeframes tijdens het journalistieke proces. Specifiek gaat het over de vraag: Hoe beïnvloeden cognitieve journalistenframes en mediaroutines de framing van artikelen over armoede in ontwikkelingslanden in de Nederlandse pers? De kern is een survey onder 54 journalisten uit Nederland die regelmatig over het onderwerp schrijven. Hun cognitieve frames zijn vergeleken met de frames in de artikelen (n=435) die ze tussen 15 augustus 2014 en 15 augustus 2016 over dit onderwerp schreven. Cognitieve frames zijn individuele mentale schema’s die mensen gebruiken om de wereld om hen heen te interpreteren. In het onderzoek heten de cognitieve frames van journalisten verder ‘journalistenframes’.

Uit het onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de journalisten (72%) op de hoogte is van het feit dat extreme armoede in ontwikkelingslanden de afgelopen decennia is gedaald. Onder het Nederlandse publiek is dat 18 procent. Wat armoedeframes betreft voelen de journalisten persoonlijk de meeste affiniteit met het slecht bestuur frame, het sociaal rechtvaardigheidsframe en het vooruitgangsframe. Respectievelijk 98%, 85% en 82% van de deelnemers geeft aan dat dit perspectief helemaal of enigszins past bij hun persoonlijke visie op armoede. De minste affiniteit voelen ze met het slachtofferframe (43%). Deze journalistenframes houden echter nauwelijks verband met de frames in hun artikelen. Alleen de weinige journalisten met een voorkeur voor het slachtofferframe gebruiken dit frame ook iets vaker dan verwacht in hun artikelen. Voor de overige frames geldt dat de persoonlijke voorkeuren van journalisten niet voorspellen hoe zij hun artikelen framen.

Journalisten antwoorden daarnaast op de vraag of andere factoren de framing van hun artikelen bepalen: nieuwswaarde, verwachtingen van lezers, profiel van het medium, bronnen, en beschikbare tijd en geld. Volgens de journalisten zijn vooral nieuwswaarde en bronnen van invloed op de gekozen invalshoek. Collega’s op de redactie spelen volgens de journalisten geen grote rol. Slechts 15 procent noemt hun invloed tamelijk belangrijk, en geen van de journalisten vond de invloed van collega’s groot. Dit wordt gereflecteerd in hoge percepties van autonomie: deelnemers stellen dat hun autonomie zeer groot (49%) of tamelijk groot (47%) is tijdens het schrijven van artikelen over dit onderwerp. 

6. Conclusies en discussie

Dit laatste hoofdstuk keert terug naar de hoofdvraag: welke verhalen over armoede worden in Europa verteld? Het begint met een reflectie op de mediaberichtgeving en het brengt deze in verband met de discussie over problematiserende beelden en het koloniale discours. Vervolgens reflecteert het op de wisselwerking tussen media, journalisten en publiek. Het eindigt met aanbevelingen voor ngo’s en journalisten.

Armoede in de media: slachtoffers, stagnatie, slecht bestuur en sociale rechtvaardigheid

Twee frames zijn zowel voor kranten als voor ngo’s van belang bij het beschrijven van het armoedeprobleem. Het eerste is het vooruitgangsframe, dat armoede definieert als achterblijvende ontwikkeling. Het tweede is het slachtofferframe, dat de nadruk legt op ontberingen en tragische omstandigheden. Bij kranten is daarnaast het slecht bestuur-frame relevant, terwijl ngo’s het perspectief van sociale rechtvaardigheid belichten. De overige frames krijgen minder aandacht. Zo wordt armoede relatief weinig beschreven als een probleem waarin het Westen een aandeel in heeft: frames die de wisselwerking tussen het Westen en het Zuiden benadrukken (onze schuld, global village) ontbreken, en datzelfde geldt voor het frame dat armoede beschouwt als een gevaar voor het Westen (dreigend onheil).

De oorzaak van het armoedeprobleem wordt in de media vooral in ontwikkelingslanden zelf gelegd. Zowel kranten als ngo’s suggereren dat armoede een lokaal probleem is, veroorzaakt of verergerd door bijvoorbeeld slecht bestuur, oorlog of natuurrampen. Westerse politieke beslissingen of consumptiepatronen worden weinig in verband gebracht met armoede in ontwikkelingslanden. Wat betreft de oplossing vertellen de media echter een ander verhaal: deze moet voor een belangrijk deel van het Westen of van de internationale gemeenschap komen. Kranten en ngo’s suggereren bijvoorbeeld dat Westerse overheden, instituties en donoren ontwikkelingshulp moeten geven, of dat de internationale gemeenschap de gevolgen van klimaatverandering moet aanpakken. Lokale overheden ontbreken in de oplossing vrijwel volledig.

Verschillen tussen kranten en ngo’s onderling

Deze studie keek naar het totaal van de mediaberichtgeving over armoede in ontwikkelingslanden. Tijdens het onderzoek werd duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen kranten en tussen onderling. Ook maakte het onderzoek geen onderscheid tussen de beeldvorming van Afrika en andere regio’s in ontwikkelingslanden. Een aanvullende analyse van de Nederlandse datasets bracht een aantal verschillen aan het licht.

Een eerste observatie is dat het type ngo-campagne veel uitmaakt voor de framing: het slachtofferframe wordt vooral gebruikt in noodhulpcampagnes (83%) en veel minder in overige uitingen (30%). Datzelfde gold voor expliciete ‘zielige beelden’ – buiten noodhulpcampagnes werden deze zelden gebruikt. Een tweede observatie is dat de framing sterk verschilt per krant. Lezers van De Telegraaf krijgen bijvoorbeeld twee keer zo vaak een slachtofferframe voorgeschoteld dan lezers van de Volkskrant, en lezers van NRC Handelsblad komen drie keer zo vaak in aanraking met een slecht bestuur-frame dan lezers van regionale kranten. Ook de toonzetting in artikelen en opiniestukken over ontwikkelingssamenwerking verschilde. In regionale kranten was deze het meest neutraal; in opiniestukken in De Telegraaf het meest negatief. 

Een derde observatie betreft de afbeelding van mensen uit verschillende regio’s in ontwikkelingslanden. De vraag was of mensen uit Afrika vaker als ‘slachtoffer’ werden geframed dan mensen uit andere regio’s. Dat was niet het geval. De regio die vrijwel exclusief werd verbeeld via het slachtofferframe was het Midden-Oosten, en de oorlog in Syrië was daar verantwoordelijk voor. Dit gold voor krantenfoto’s als ngo-advertenties en voor alle drie de landen. De actualiteit, niet Afrika als zodanig, bepaalde waar slachtofferbeelden vandaan kwamen.

Discussies over het koloniale discours en over ‘zielige beelden’ zijn niet voorbij

Dit onderzoek haakt aan bij bestaande discussies over problematiserende beeldvorming en het koloniale discours. In het koloniale discours worden ontwikkelingslanden en hun inwoners gerepresenteerd als primitief en achterlijk ten opzichte van het rijke, ontwikkelde Westen. Twee archetypes in dit discours zijn de ‘nobele wilde’ – primitief en goed – en de ‘gevaarlijke wilde’ – onbeschaafd en moordzuchtig. Dit koloniale discours domineert de mediaberichtgeving niet. Desalniettemin is een aantal elementen duidelijk zichtbaar. Vooral Britse ngo’s voeden het beeld van een ellendig en achterblijvend Afrika, met beelden van zielige kinderen moederziel alleen in een Afrikaans landschap, die het niet redden zonder geld van Westerse donateurs. Ook de koloniale archetypes zijn er nog. De ‘nobele wilde’ zien we terug in ngo-advertenties met onschuldige vrouwen en kinderen. De ‘gevaarlijke wilde’ leeft voort in verhalen van machtsbeluste leiders en elites en vechtende etnische groepen. De aanwezigheid van corrupte elites is bijna een cliché in de krantenberichtgeving. 

Evenmin voorbij is de discussie over expliciete ‘zielige beelden’ van mensen in ontwikkelingslanden in campagnes van ontwikkelingsorganisaties. Aan de ene kant staan kritische actiegroepen die ze onethisch vinden; aan de andere kant ngo’s die zich beroepen op de noodzaak van dit soort beelden om fondsen te werven. Dit onderzoek kan deze impasse niet doorbreken. Het reikt weliswaar alternatieven aan voor het slachtofferframe, maar het geeft geen antwoord op de vraag hoe ngo’s daarmee fondsen kunnen werven. Het onderzoek suggereert echter dat de discussie een nieuwe impuls zou kunnen krijgen door andere vragen te stellen. Niet: ‘welk frame levert het meeste geld op?’  Maar: ‘Hoe kunnen ngo’s fondsen werven zonder het beeld van eeuwigdurende ellende en afhankelijkheid in ontwikkelingslanden te voeden?’

Rondzingende verhalen over armoede

Met de mediaframes als vertrekpunt onderzocht dit proefschrift de verbanden tussen perspectieven in de media en percepties van het publiek en journalisten. Het viel op dat sommige frames zichtbaar zijn in alle plekken en stadia van het communicatieproces: ze zijn zichtbaar in de media, ze zijn te herkennen in de hoofden van het publiek en in de hoofden van journalisten. Het zijn als het ware rondzingende verhalen. Het belangrijkste rondzingende verhaal is dat van slecht bestuur: het is zichtbaar in alle plekken van het communicatieproces.

Twee andere verhalen zingen echter níet rond. Het eerste is het slachtofferverhaal. Het is belangrijk in de mediaberichtgeving en de perceptie van het publiek, maar journalisten hebben er weinig affiniteit mee. Het tweede verhaal is dat van gebrek aan vooruitgang in ontwikkelingslanden. Het wordt uitgedragen in de media en sterk gevoeld door het publiek. Journalisten weten echter wél dat er een trend van langzame vooruitgang in ontwikkelingslanden is. Dat suggereert dat journalisten een ander beeld hebben van de situatie in ontwikkelingslanden dan het publiek – een beeld dat minder vasthangt in percepties van slachtoffers en stagnatie. Echter, doordat berichtgeving wordt gedreven door de actualiteit en nieuwswaarden, vindt deze genuanceerde visie relatief weinig weerslag in hun artikelen. 

Aanbevelingen voor ngo’s en kranten

Het hoofdstuk eindigt met aanbevelingen voor ngo’s en kranten. Dat gebeurt vanuit een normatief vertrekpunt: publieke betrokkenheid bij armoede is belangrijk en de media kunnen deze betrokkenheid beïnvloeden. Het narratief in de media van gebrek aan vooruitgang kan het beeld voeden dat er niets is bereikt in het terugdringen van armoede en dat inspanningen op dit vlak zinloos zijn geweest. Datzelfde geldt voor de mediaberichtgeving over lokaal bestuur in ontwikkelingslanden. De eindeloze herhaling van berichten over corrupte leiders kunnen de perceptie van het publiek voeden dat ontwikkelingsgeld in verkeerde zakken belandt.

Ngo’s maken zich zorgen over de afnemende betrokkenheid van het publiek. In dat licht roept dit onderzoek vragen op over hun eigen communicatie. Een eerste aanbeveling, vooral aan Britse ngo’s, betreft het gebruik van zielige beelden in fondswervende campagnes. Kennelijk zijn Britse ngo’s overtuigd van de noodzaak van dit soort beelden, maar kennelijk lukt het Nederlandse en Vlaamse ngo’s om ook met ander beeldgebruik fondsen te werven. Bij Nederlandse en Vlaamse ngo’s moet een andere discussie worden gevoerd. Hier gaat het over de onzichtbaarheid van lokaal initiatief om de armoede te bestrijden, bijvoorbeeld door onderwijzers, ondernemers of gezondheidswerkers. Zij komen nauwelijks in beeld in publiekscampagnes van ngo’s, waarmee het beeld wordt gevoed dat Westerse ngo’s en donateurs de problemen oplossen.

 Een tweede aanbeveling is om veel duidelijker te communiceren over behaalde resultaten. De voortdurende nadruk op de noden die er nog zijn, versterkt het beeld dat er geen vooruitgang is. Dat kan de geloofwaardigheid van hun eigen werk ondermijnen. Resultaten moeten niet alleen zichtbaar zijn op websites en in nieuwsbrieven voor de eigen achterban, maar juist ook op de plekken waar ngo’s met fondswervende oproepen het grote publiek bereiken.

Een derde aanbeveling is om de discussie over corruptie niet langer te schuwen. Het publiek heeft sterke percepties dat ontwikkelingsgeld in verkeerde zakken belandt. Dat ondermijnt de reputatie en geloofwaardigheid van ngo’s. Hun strategie om niet over dit onderwerp te praten, zodat mensen er niet aan zullen denken, is begrijpelijk. Maar de publieke perceptie zal niet veranderen wanneer ngo’s dit onderwerp exclusief in handen laten van de nieuwsmedia. Zij zullen zelf een alternatief verhaal moeten ontwikkelen en uitdragen.

Aan kranten doet dit onderzoek een oproep tot een meer constructief-journalistieke benadering in de berichtgeving over ontwikkelingslanden. Kern van constructieve journalistiek is dat media verantwoordelijkheid dragen voor de impact van hun werk. Daarbij hoort bijvoorbeeld dat ze niet alleen problemen aan de kaak stellen, maar ook mogelijke oplossingen in beeld brengen. Daarbij hoort ook dat media een wereldbeeld neerzetten dat de werkelijkheid beter weerspiegelt.

Wanneer nieuwsmedia dit principe van verantwoordelijkheid accepteren, dan zou hun berichtgeving een extra focus moeten hebben. Het zou ten eerste meer aandacht moeten schenken aan positieve ontwikkelingen op de lange termijn, zoals daling van extreme armoede en kindersterfte. En ten tweede zou het meer aandacht moeten schenken aan verbeterend bestuur, vrede en stabiliteit, of lokale initiatieven die daaraan bijdragen. Dat gaat gepaard met een heroverweging van wat ‘nieuws’ is. Nieuwswaarden zijn niet in steen gebeiteld, het zijn karakteristieken die door mensen aan gebeurtenissen worden toegekend. Zolang nieuwswaarden als drama, conflict en slecht nieuws de journalistieke agenda bepalen, zullen de media een beperkt beeld van ontwikkelingslanden blijven verspreiden.

Nu delen: