“Twee mannen stonden tegenover me in de deuropening van de lerarenkamer. Een was helemaal kaal en de ander had stroachtig geel haar. Hun huid was niet echt wit, eerder van een vlekkerig rood. Iedereen bewonderde de wazungu, de blanken. Mijn moeder zei dat ze door God gezonden waren. Sommigen dachten dat ze engelen waren en dat waar ze vandaan kwamen, uit Europa en Amerika, het geld aan de bomen groeide. Daarom konden ze het ook zo gemakkelijk weggeven.
‘Deze mensen zijn gekomen om je te helpen’, zei de schooldirecteur. ‘Ik heb gezegd dat ze jou moeten hebben, omdat je bushsoldaat bent geweest.’ Een vlaag van woede kwam in me naar boven. Waarom had hij dat aan die wazungu verteld? Wie gaf hem dat recht? Niemand praatte daarover. Maar tegen de schooldirecteur ging je niet in. De mannen wilden alles weten over mijn ontvoering. Dat wilde ik helemaal niet. Wat moesten ze met die informatie? Hoe gingen ze die gebruiken? Ik probeerde ze te laten ophouden door alleen ja of nee te antwoorden.
Een paar weken later namen de wazungu me mee naar Nederland. Ik moest overal mijn verhaal doen. Over mijn leven en vooral over mijn tijd in de bush. Mensen leken dat erg te waarderen. Ze noemden me kindsoldaat. Dat snapte ik niet. Hoe kan een soldaat een kind zijn, of een kind een soldaat? Ik was geen kind. En ik vond mijn leven in de bush geen verdienste. Ik durfde niet te zeggen dat ik er liever niet over praatte. Dat ik me ervoor schaamde.
Legerbarakken
Na een paar dagen kwam ik op televisie. Er was een publiek bij, dat ging klappen als iemand een seintje gaf. Ik werd geïnterviewd door Leo, de kale blanke. Hij sprak over mij op een sombere toon en soms wachtte hij even. Dan was het net alsof hij ging huilen. Links van me verschenen foto’s op een groot scherm. Er waren filmpjes gemaakt in de legerbarakken waarin ik was opgevangen na mijn ontsnapping. Ik schrok toen ik Benjamin herkende, een van de jongens met wie ik in de bush had gezeten. Een vriend wilde ik hem niet noemen, je had geen vrienden daar.
Leo draaide zich naar me toe en zei: ‘Mozes. Je bent ontvoerd door de rebellen van Joseph Kony. Kun je ons vertellen wat er gebeurde?’ Ik keek naar het beeld van Benjamin en herinnerde me dingen die ik me niet wilde herinneren. Dus vertelde ik wat anders. Over hoe ik uren met ketels vol kokende olie op mijn hoofd liep, bladeren en insecten at, honderd stokslagen overleefde en dat er nog steeds kogels in mijn lijf zaten. Ik liet de littekens van de schotwonden op mijn kuiten zien en mijn kapotgelopen voeten. Na het einde van mijn verhaal, begonnen ze te klappen zonder daar mee op te houden. Ze gingen zelfs staan, en nog stopten ze niet. Het was raar. Ze lachten naar me, gaven me complimentjes. Leo sloeg een schouder om me heen en zei dat ik het fantastisch had gedaan.”
Mozes Owech is een personage uit het boek ‘De Bushsoldaat’ (2016) van Edith Tulp. Dit fragment is een bewerking van een passage uit het boek. Zie: http://www.indeknipscheer.com/edith-tulp-de-bushsoldaat/