Elsevier Weekblad, 27 april 2019
De stemming over kernenergie kantelt: een meerderheid van de Nederlanders spreekt zich inmiddels uit voor de bouw van een tweede kerncentrale. Het nieuwe draagvlak komt vooral van ‘links’. Maar het is brozer dan het lijkt.
‘Bouw kerncentrales’. ‘Het klimaat is toe aan kernenergie’. Met deze tekst liep een groepje ‘ecomodernisten’ mee in de recente klimaatmars in Amsterdam. Tussen de aanhangers van Greenpeace en GroenLinks ontlokten hun borden fronsende wenkbrauwen. Pleitbezorgers van kernenergie waren duidelijk een vreemde eend in de bijt.
Onder het Nederlandse publiek zijn ze dat niet langer. Ergens in 2018 kantelde de stemming over kernenergie. In november sprak de helft van de Nederlanders zich volgens Peil.nl uit voor een tweede kerncentrale. Dat was kort na de tv-show waarin Arjan Lubach een lans brak voor kernenergie, waarna VVD-leider Klaas Dijkhoff in Nieuwsuur hetzelfde deed. Die publieke bijval bleek geen oprisping: onlangs vond een peiling van Ipsos opnieuw dat de helft van de Nederlanders wil investeren in kernenergie. Slechts 14 procent vindt dat Nederland dat niet moet doen. Kernenergie kan volgens Ipsos op evenveel bijval rekenen als windenergie.
Dat mag je gerust een trendbreuk noemen. Sinds de jaren 80 voert afkeer van kernenergie in Nederland de boventoon. De publieke weerstand piekte na het ongeluk in Tsjernobyl en schommelde in de decennia daarna. Maar het aantal tegenstanders was altijd groter dan het aantal voorstanders. In een opiniepeiling van Motivaction, nog maar twee jaar geleden, kwam kernenergie als een hekkensluiter uit de bus. De helft van de Nederlanders wilde niet méér, maar mínder kernenergie. Toen was windenergie nog de absolute winnaar.
Nu is dat anders. En dat lijkt goed nieuws voor de VVD, dat met kernenergie de klimaatdoelen wil halen. Maar deze keer staat niet alleen rechts achter kernenergie, de nieuwe bijval komt ook van links. Terwijl partijen als D66, PvdA en GroenLinks zich nog openlijk tegen kernenergie keren, is hun achterban inmiddels van mening veranderd. Linkse kiezers zijn vaker voor dan tegen kernenergie, zo constateerde Ipsos in maart. Ook die van GroenLinks. Met deze nieuwe bijval lijken de nuchtere argumenten vóór kernenergie eindelijk door te dringen tot het grote publiek. Kernenergie is veilig en CO2-arm. En het vervuilt de lucht niet, zoals kolen, gas en biomassa wel doen. Kernafval is veilig op te slaan. Kerncentrales nemen bovendien weinig ruimte in en hoewel ze duur zijn om te bouwen, leveren ze daarna 80 jaar gegarandeerd stroom.
Adder
Maar er kruipt een forse adder onder het groene gras. Het grote publiek maakt geen nuchtere afweging over kernenergie. Dat deed het niet na het ongeluk in Tsjernobyl en dat doet het ook vandaag niet. Opiniepeilingen over kernenergie, waarin mensen simpelweg melden of ze ‘voor’ of ‘tegen’ zijn, vertroebelen de blik op het onderliggende draagvlak. Dat zou wel eens heel wat minder stevig kunnen zijn dan het zich nu voordoet.
De recente instemming met kernenergie wortelt niet zozeer in feiten en cijfers, maar in twee grote verhalen over de menselijke omgang met technologie. Of, preciezer: over zijn omgang met ingewikkelde en mogelijk risicovolle technologie, waaronder ook gentech en vaccinaties. Het ene grote verhaal vertelt over wetenschappelijke beloften waarmee de mens een betere wereld schept voor iedereen. Dit verhaal werd, bijvoorbeeld, in 1953 verteld door president Eisenhower. In zijn ‘Atomen voor Vrede’-speech stond kerntechnologie voor een wereld zonder stinkende olielampen en beroete huizen. Kernenergie betekende een wereld zonder armoede. ‘Onze kinderen zullen genieten van elektriciteit die te goedkoop is om te meten’. Dat beloofde de voorzitter van de Atomic Energy Commission een jaar na Eisenhowers speech. Vandaag is dit verhaal weer terug te zien in pleidooien voor de ontwikkeling van thoriumcentrales, die nog schoner, veiliger en krachtiger zijn dan de huidige kerncentrales.
Het tweede grote verhaal is dat van de mens die de planeet naar de ondergang helpt. Deze vertelling raakt aan een oeroude en diep menselijke angst voor het einde van de wereld. Ooit werd de mensheid bedreigd door stormen en plagen van buitenaf. Dat veranderde met de opkomst van wetenschap en technologie. Nu kan de mens de aarde vernietigen met zijn eigen uitvindingen. In dit grote verhaal is kerntechnologie de nachtmerrie van de tovenaarsleerling die een monster baart. Sinds de jaren ‘60 klinkt het door in de waarschuwingen van de milieubeweging en vredesbeweging. Dat verhaal zit in het collectieve geheugen van de generatie 45-plussers, opgegroeid met Tsjernobyl, de wapenwedloop en Doe Maar’s ‘Totdat de bom valt’.
Ook al is de helft van alle Nederlanders nu voor de uitbreiding van kernenergie, het is een misvatting te denken dat het eerste verhaal, dat van de zegeningen van technologie, nu heeft gewonnen. De meeste mensen laten zich door beide verhalen voeden. Ze hebben helemaal niet zo’n vastomlijnd standpunt over kernenergie. Ze vinden het een moeilijk onderwerp en weten er niet zoveel vanaf. Wanneer ze door opiniepeilers dan om een mening worden gevraagd, dan slaan ze er een slag naar. Ze vinden kernafval rotzooi, maar een landschap zonder windmolens is hen ook wel wat waard. Natuurlijk willen ze CO2-arme stroom, maar zo’n nieuwe centrale klinkt wel erg duur. Voor of tegen: de meeste Nederlanders weten het niet zo goed. ‘Biedt mensen een elegante tussencategorie aan’, zo concludeerde het SCP al in 2010 na een analyse van decennia opinieonderzoek naar kernenergie, ‘en ze maken daar graag gebruik van’. De groep geharde tegenstanders is niet zo groot. De groep overtuigde voorstanders is waarschijnlijk nog kleiner.
Weegschaal
Het is deze ambivalente groep in het midden die het draagvlak bepaalt. Na berichten over ongelukken, zoals met de centrale van Fukushima, kantelt hun oordeel naar de ene kant. Na een uitzending van Lubach, waarin ze horen dat kernenergie relatief de veiligste energiebron is, pendelt het oordeel naar de andere kant. Wat de weegschaal op dit moment naar ‘pro-kernenergie’ laat doorslaan, is een zorg die door de jaren heen alsmaar groter wordt: het veranderende klimaat. Het besef dat je met CO2-arme kernenergie de klimaatdoelen kunt halen, maakt dat een deel van de voormalige tegenstanders nu een andere afweging maakt.
Vooral bij milieubewuste kiezers gaat dat niet van harte. Hun zorgen over kernafval dat nog honderdduizenden jaren blijft stralen, zijn niet verdwenen. Dat geldt ook voor hun zorg over de risico’s van een ongeluk, hoe klein ook, waarna grote gebieden veranderen in een onherbergzaam niemandsland. Dezelfde zorg om de planeet dwingt hen nu echter tot een nieuw standpunt. CO2-arme kernenergie helpt om een andere grote bedreiging voor de aarde – klimaatverandering – te stoppen.
Veel mensen ervaren dit als een problematische uitruil. Een Brits onderzoek muntte in dit verband de term reluctant acceptance: ‘Kernenergie? Daar ben ik eigenlijk tegen. Maar als het de enige manier is om de klimaatdoelen te halen: vooruit dan maar.’ Het is een draagvlak dat niet stoelt op enthousiasme voor het grote verhaal over technologie en vooruitgang voor iedereen. Het is een draagvlak dat nog altijd wortelt in een angst voor de ondergang van de planeet door toedoen van de mens – ditmaal ingekleurd door de gevolgen van klimaatverandering.
Het nieuwe ‘linkse’ draagvlak voor kernenergie is dan ook broos. Wanneer er een – niet ondenkbeeldige – doorbraak komt met een alternatieve CO2-arme oplossing, dan verdwijnt kernenergie onherroepelijk weer naar de achtergrond. Voorstanders van nuchtere oplossingen voor grote problemen, waaronder het veranderende klimaat, doen er dan ook goed aan om verder te kijken. Niet alleen de voordelen van kerncentrales voor het klimaat moeten worden verkondigd. Het complete verhaal van ‘Atomen voor Vrede’ moet weer worden verteld.