Column voor ‘De dag van de particulier initiatief’, 19 april 2009 in Lux Nijmegen
We beginnen vol goede moed en enthousiasme aan ons doe-het-zelf ontwikkelingsproject. Maar de praktijk is ingewikkelder dan we dachten: onze contactpersoon laat niets horen, de financiële rapportage rammelt, en de aannemer is na drie maanden nog steeds niet begonnen. Ontwikkelingswerk is moeilijk, zo merken we, en niet alles lukt. Maar, en daar komt-ie: dat vertellen we vervolgens aan niemand.
Kwaliteit
We praten vandaag over een belangrijk thema: de kwaliteit van ons werk. En sinds Lau Schulpen bij onze projecten op bezoek is geweest, weten we dat die kwaliteit omhoog moet. Maar beste mensen, volgens mij is er helemaal niet zoveel mis met de kwaliteit van particuliere initiatieven. Dat blijkt namelijk uit mijn eigen onderzoek, dat ik gisterenmiddag achter de computer heb verricht. Wat heb ik gedaan? Ik heb de websites verkend van zo’n 20 particuliere initiatieven in Eindhoven. En wat blijkt: Het gaat fantastisch. Het afgelopen jaar zijn er met hulp uit Eindhoven gehandicapten begeleid, scholen gebouwd, scheikundelokalen ingericht, hoorapparaten verstrekt. En wat nog mooier is: alles is gelukt.
Dat eigen onderzoekje bracht mij in hevige vertwijfeling. Want in mijn eigen stichting, Het Goede Doel in Tilburg, gaat het helemaal niet altijd zo fantastisch.
Inheems insect
Laat ik een greep doen uit de gebeurtenissen van afgelopen weken. Ik had deze week onze Malawiaanse partner aan de lijn. Het eerste dat hij mij vertelde, was dat er problemen zijn op de school waar wij een schoolvoedselproject financieren. De hoofdonderwijzer heeft vorig jaar per vergissing te veel geld gekregen voor de energierekening van de schoolkeuken. Nu weigert hij om het terug te betalen. Dat was probleem een.
Probleem twee: afgelopen jaar hebben we een klein irrigatieproject gefinancierd in een van de dorpen waar we werken. Maar ondanks de aanwezigheid van een goed werkende dieselpomp is de oogst mislukt. Een of ander inheems insect heeft mais opgevreten, en dat was kennelijk niet op tijd ontdekt.
Dat bracht ons gesprek op probleem drie: de landbouwadviseur die toezicht had moeten houden op het irrigatieproject functioneert niet goed. Die adviseur hoort het grootste deel van de dag ín het veld te staan, samen met de boeren. Maar in plaats daarvan organiseert hij liever vergaderingen met het dorpsbestuur en belangrijke mensen van de overheid. Dat vindt hij namelijk interessanter.
Uitzondering?
Is onze stichting een uitzondering? Zijn wij de enige die met dit soort problemen te maken hebben? Daar geloof ik eerlijk gezegd geen barst van. Want daarvoor heb ik de afgelopen jaren te veel vrijwilligers van andere projecten gesproken. Iedereen, zonder uitzondering, komt met vergelijkbare voorbeelden en verhalen. We beginnen vol goede moed, vol goede bedoelingen en vol enthousiasme. Maar gaandeweg ontdekken ze dat het uitvoeren van projecten veel moeilijker is dan we dachten. De contactpersoon mailt maar niet, de financiële rapportage is niet in orde, de aannemer besodemietert de zaak, en ga zo maar door. Ontwikkelingswerk is moeilijk. Niet alles lukt. Dat inzicht groeit gaanderweg. Maar, en daar komt-ie: dat vertellen we aan niemand. Integendeel. We vertellen vooral hoe goed we bezig zijn en hoe veel we al hebben bereikt.
Hoorapparaten
Terug naar mijn onderzoek in Eindhoven. Ik twijfel niet aan wat er op die websites staat. Die scholen zijn gebouwd, die hoorapparaten zijn geleverd, die scheikundelokalen zijn ingericht. Maar er zaten vast hobbels op de weg náár dat succes. Er zijn vast plannen zijn die niet zijn gelukt. En ik vraag me ook af wat de hoorapparaten en scheikundelessen betekenen voor de jongeren voor wie ze zijn bedoeld. Maar dat lees ik nergens.
Waarom houden we de schijn op dat het allemaal fantastisch gaat? Waarom vertellen we niet openlijk dat ontwikkelingswerk soms moeilijk is? Dat niet alles lukt? En waarom stellen we onszelf niet vaker de vraag wat onze inspanning écht betekent voor de mensen voor wie we het doen?
Hete adem
Logisch, natuurlijk. We voelen de hete adem van onze donateurs. Die willen resultaten zien. Het gaat vaak om geld van onze eigen vrienden, familie en collega’s. Tante Bep heeft nog duizend euro ingezameld op haar 75e verjaardag. Dat geld was voor die nieuwe waterpomp. Ga jij tante Bep vertellen dat het dorpscomité al drie maanden ruzie heeft over de plek waar die pomp precies moet komen?
Dan zijn er nog de subsidiegevers. Zij wachten op een eindrapport, waarin je moet verantwoorden wat je hebt gedaan en wat er is bereikt. En in dat rapport wil je vertellen dat alles fantastisch is gegaan. Want volgend jaar wil je wéér subsidie. Ga ik Wilde Ganzen vertellen over dat gezeik met het dorpscomité? Natuurlijk niet.
Maar het probleem zit niet alleen bij de donateurs en de subsidiegevers, het zit ook in onszelf. We willen zó graag goed bezig zijn. Daardoor verwarren sommige vrijwilligers ‘goede bedoelingen’ met ‘goed doen’. Elke kritiek op hun project stelt dan meteen hun goede bedoelingen ter discussie. En dat is natuurlijk moelijk te verteren.
Angst
Bijgevolg houden we problemen liever binnenskamers. En dat is ernstig. Want dat leidt tot angst voor kritiek, angst om te falen. En dat is geen goede voedingsbodem om een ‘lerende organisatie’ te worden. Een ander gevolg is dat we onze achterban geen goed beeld geven van wat ontwikkelingswerk inhoudt. We houden ook onze donateurs in de waan dat het allemaal simpel is, en dat je een flinke zak geld en goede wil genoeg is om de armoede op te lossen.
Nu hoor ik u denken: moeten we donateurs dan gaan vertellen over de ruzie met het schoolhoofd? Of de problemen met de waterpomp? Zitten ze daar op te wachten?
Vertellen
Mijn antwoord is ja. Daar moeten we over vertellen. En ik ga uitleggen waarom aan de hand van twee voorbeelden.
Het eerste voorval was een bevriende pi, die steun zocht voor een opvangproject voor straatkinderen in Malawi. Ik bemiddelde tussen hem en een potentiële sponsor in Nederland. Die was bereid met behoorlijk wat geld over de brug te komen. Maar toen het project na een half jaar nog niet was gestart, haakte hij af. De Nederlander was verbaasd: het was immers normaal dat dit soort dingen in Malawi lang duren? Maar voor die sponsor was het helemaal niet vanzelfsprekend.
Het tweede voorbeeld: een donateur had geld ingezameld voor een schoolvoedselproject. Het plan was om de 50 allerarmste kinderen op school ontbijt te geven. Maar binnen de kortste keren zaten er 300 kinderen aan de pap. Het schoolcomité kon het niet over zijn hart verkrijgen om hen te weigeren: ze waren immers allemaal arm. Wij als vrijwilligers waren niet verbaasd. Zo gaan dat soort zaken in Malawi. Maar de donateur was hevig geïrriteerd, omdat het project niet volgens plan was verlopen. Zodra hij de kans kreeg, haakte hij af.
Borreltafel
De donateurs uit mijn voorbeeld haakten niet alleen af als donateur, ze zijn waarschijnlijk ook een stukje vertrouwen kwijt in ontwikkelingshulp. En dat vind ik ernstig. Wie weet wat ze op het eerstvolgende verjaardagsfeestje of aan de borreltafel gaan vertellen.
Deze donateurs waren misschien níet afgehaakt wanneer wij vantevoren een realistischer beeld hadden geschetst. Wij hadden vantevoren moeten vertellen dat het uitvoeren van projecten vaak moeilijk is, soms lang duurt, vaak anders loopt dan we denken, en dat er altijd een risico’s is dat de plannen niét lukken.
Draagvlakcrisis
Hier zit volgens mij zelfs de kern van de draagvlakcrisis waarin de hele ontwikkelingssector op dit moment in is beland: het is niet zozeer een gebrek aan resultaten, maar volstrekt overspannen verwachtingen van wat je met hulp kunt bereiken.
Terug naar onze eigen particuliere initiatieven. Ik vind dat wij, als particuliere initiatiefnemers, een taak hebben om onze achterban op te voeden. We moeten enerzijds alles op alles zetten om zo goed mogelijk werk te verrichten. Tegelijkertijd moeten we meer openheid betrachten en onze achterban beter en eerlijker informeren over wat we doen.
Oproep
Dat valt niet mee. Ook bij mijn eigen stichting is nog een hele slag te slaan. Deze week was er nog een hooglopende discussie over de evaluatie van het scholierenproject. In die evaluatie stond de nodige kritiek: te veel kinderen blijven zitten en er is weinig zicht op hoe het hen ná het diploma vergaat. Twee vrijwilligers vonden dat we dit rapport NIET zomaar op de website moesten zetten. We zouden donateurs kunnen kwijtraken en dat was niet de bedoeling. Een derde vrijwilliger vond dat het er wél op moest, omdat openheid boven alles gaat.
De kwestie is inmiddels uitgepraat in het bestuur, en dat bestuur heeft zich vierkant achter de derde vrijwilliger geschaard. Het rapport staat komende week op de website, en daarmee levert onze stichting een kleine bijdrage aan de broodnodige openheid over ons werk. Ik eindig met een oproep aan alle doe het zelvers in deze zaal om hetzelfde te doen.