Onderzoeker, adviseur en spreker over maatschappelijk gevoelige thema’s

God save our aid

Vice Versa, oktober 2010
foto: Leonard Fäustle

Engeland staat voor de grootste bezuinigingsronde ooit. Opmerkelijk genoeg blijft het budget voor ontwikkelingshulp buiten schot. Waarom verdedigen Britse conservatieven ontwikkelingshulp, terwijl Nederlandse conservatieven er niet in geloven?

Het had anders kunnen uitpakken in Engeland. De nieuwe conservatieve regering van David Cameron had flink het mes kunnen zetten in het budget voor ontwikkelingshulp. Het had zijn eigen ministerie voor buitenlandse hulp kunnen opdoeken, twijfels kunnen uiten over steun aan dubieuze regimes en zich hardop kunnen afvragen waarom er midden in een financiële crisis belastinggeld naar het buitenland zou moeten gaan.

Maar dat gebeurde niet. De Britten bereiden zich voor op de grootste bezuinigingsronde in hun geschiedenis, maar rond twee budgetten staat een stevig hek: dat voor gezondheidszorg én voor ontwikkelingshulp. “We gaan niet de boeken sluiten over de rug van de armen”, beloofde de nieuwe minister voor ontwikkelingssamenwerking Andrew Mitchell tijdens een bezoek aan Oxfam in Londen.

Daarmee staat de koers van de Britse conservatieven haaks op die in ons land. De VVD pleitte in zijn laatste verkiezingsprogramma voor halvering van de hulp. De PVV wil er helemaal van af. In Engeland pleitte de conservatieve partij tijdens de verkiezingsrace juist voor een geleidelijke verhoging van het budget van 0,5 tot 0,7 procent van het nationale inkomen.

“In Engeland is een nieuwe generatie conservatieve politici opgestaan”, zegt Arjan de Haan, docent aan het Institute of Social Studies in Den Haag. Tien jaar lang werkte De Haan als adviseur bij het Department for International Development van het Britse ministerie van buitenlandse zaken. “Het zijn niet meer de conservatieven ten tijde van Thatcher. Die eisten hun contributie aan de EU terug en bezuinigden sterk op ontwikkelingshulp. Deze generatie is veel internationaler georiënteerd. Ontwikkelingssamenwerking is in Engeland helemaal geen links stokpaardje. Wij zijn de uitzondering, niet Engeland. Voor mij was het een hele schok om dat te merken, toen ik na tien jaar weer in Nederland terugkwam.”

Omgekeerde route
Conservatieve politici aan beide kanten van de Noordzee hebben het afgelopen decennium een omgekeerde route gevolgd. Terwijl het budget voor ontwikkelingssamenwerking op het hakblok van conservatief Nederland ligt, is het in Engeland inmiddels onomstreden. Terwijl de PVV ontwikkelingshulp wegzet als ‘linkse hobby’, is het in Engeland niet langer een thema dat de politieke partijen splitst.

Ergens hebben de Britse conservatieven een andere afslag genomen. Waarom en wanneer? Over die vraag wordt druk gespeculeerd in het Britse ‘ontwikkelingswereldje’. Niet iedereen vertrouwt de liefdesverklaring van de conservatieven. “Er is een cynische visie, die zegt dat conservatieven vooral kijken naar het succes van Labour.” Dat zegt Simon Maxwell, senior onderzoeker aan het Overseas Development Institute, een gerenommeerde Britse denktank over ontwikkelingsvraagstukken. Het afgelopen decennium, zegt Maxwell, slaagde Labour er in om van ontwikkelingshulp een populair thema te maken. Met de G8-top in Gleneagles, waar wereldleiders instemden met schuldenverlichting en verhoging van hulp aan Afrika. Met populaire ministers voor ontwikkelingssamenwerking zoals Claire Short. Met de persoonlijke betrokkenheid van Blair, Brown en Browns vrouw Sara. “De G8-top bracht een miljoen mensen op straat”, zegt Maxwell, “enthousiast gemaakt door popsterren als Bono en Bob Geldof. Cynici zeggen dat de conservatieven bang zijn om kiezers van zich te vervreemden, wanneer ze nu snijden in het hulpbudget.”

De conservatieven zouden, na drie verloren verkiezingen, af willen van hun imago als ‘nasty party’ die uitsluitend is geïnteresseerd in de belangen van de rijken. Opportunisme? Maxwell zelf gelooft daar niet in. Volgens hem is het de conservatieven menens. Vorig najaar, lang voordat de verkiezingsstrijd losbarstte, kwamen de Tories met een ‘green paper’ over internationale samenwerking. Daarin wijzen ze op de morele verplichting om, juist in tijden van financiële crisis, het hulpbudget te verhogen. Daarnaast benadrukken ze dat hulp een vitale rol speelt in het aanpakken van mondiale problemen die ook Engeland raken, zoals besmettelijke ziekten, migratie, conflicten en instabiliteit. “Voor de conservatieven is ontwikkelingshulp een morele kwestie en een kwestie van eigenbelang”, zegt Maxwell. “Wanneer wij niet investeren in het oplossen van wereldwijde problemen, dan komen diezelfde problemen terug om ons te bijten.”

Deze motivatie klinkt bekend. Ze wijkt niet wezenlijk af van de motivatie van de Britse Labourpartij en de Liberal Democrats. En ook in het VVD-programma zijn morele motieven en welbegrepen eigenbelang terug te vinden. Het verschil zit hem dan ook vooral in de manier waarop de conservatieven oordelen over de resultaten van ontwikkelingshulp.

De Britse conservatieven erkennen, net als de VVD, dat hulp problematisch kan zijn. Problemen als fragmentatie, slechte besteding van geld, gebrek aan resultaten en logge bureaucratie passeren in de ‘green paper’ een voor een de revue. Maar terwijl de VVD negatieve effecten als corruptie en hulpverslaving aangrijpt om het budget terug te schroeven, grijpen de Britse conservatieven het aan om te pleiten voor meer transparantie en betere meetbaarheid van resultaten. Terwijl de VVD openlijk vraagtekens zet bij de effectiviteit van ontwikkelingshulp, verdedigen de Britse conservatieven te vuur en te zwaard de kracht van goed ingezette hulp.

Vooruitstrevend
Wat heeft het verschil gemaakt? Kenners aan beide kanten van de Noordzee wijzen als eerste op de rol van DfID, het Britse Department for International Development. DfID werd in 1997 opgericht door de Labour-regering en is belast met de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid. Anders dan ons eigen DGIS (Directoraat Generaal Internationale Samenwerking), functioneert DfID als een min of meer onafhankelijk ministerie. Onderzoek en kennisopbouw staan hoog op de agenda, en het departement heeft nauwe banden met Britse kennisinstituten. Terwijl het Nederlandse ministerie de afgelopen jaren sterk bezuinigde op kennisontwikkeling, wordt DfID internationaal geroemd om zijn professionaliteit en vooruitstrevendheid. Tijdens een recente evaluatie van de OECD gooide DfID hoge ogen vanwege de efficiënte wijze waarop het zijn hulpprogramma’s uitvoert.

Het is niet alleen de professionaliteit die een verschil maakt, zegt Arjan de Haan van ISS. DfID weet zijn verhaal ook goed naar buiten te brengen. “Als ambtenaren werden wij getraind in het te woord staan van de pers. We leerden hoe we ons verhaal moesten overbrengen. Het publiek wil zien wat er met het geld gebeurt, daarvan werden we tijdens die trainingen doordrongen. We kregen het advies om altijd te zorgen dat we beelden hadden van wat we deden. Al was het maar van het inschepen van hulpgoederen.”

Het bespelen van de publieke opinie staat bij het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken hoog op de agenda. Onlangs nam de organisatie een nieuw logo, ‘UKAID’, in gebruik. De naam ‘DfID’ bleek te weinig bekend en te nietszeggend. UKAID moet de herkenbaarheid vergroten en de band met de belastingbetaler versterken. Daar komt bij dat DfID sterke nadruk legt op het publiceren van resultaten. Terwijl het Nederlandse ministerie eens per twee jaar een resultatenrapportage uitbrengt, staat de website van DfID vol met evaluatierapporten, nieuwsberichten, achtergrondverhalen en case studies. De Haan, die enige tijd voor DfID in China werkte, werd er soms dol van. “Dan kwam er weer een vraag uit Engeland: ‘Hoeveel mensen hebben jullie uit de armoede gehaald? Laat cijfers zien!’ Er werd constant gehamerd op het zichtbaar maken van resultaten. Ook al wisten we zelf niet precies wat het een-op-een verband was met de Engelse hulp, DfID dwong ons om met concrete verhalen te komen.”

De Britse overheid, zegt De Haan, is zich meer bewust van de potentiële kritiek op de effecten van hulp. Terwijl Nederland de nuance zoekt en voorzichtig is met ‘vlaggetjes planten’, strooit Engeland kwistig met aantallen baby’s, kinderen, onderwijzers en dorpelingen die dankzij Britse hulp van vaccinaties, onderwijs, training en water werden voorzien. De Britten laten geen gelegenheid voorbij gaan om te tonen dat hulp effect heeft.

De aanjagers van deze PR-tactiek waren niemand minder dan de premiers Blair en Brown zélf. “DfID dacht écht na over een mediastrategie”, zegt De Haan. “Onder Blair werd dit tot kunst verheven. De laatste jaren, toen duidelijk werd dat Labour de volgende verkiezingen zou verliezen, werd die strategie versterkt. Daarmee heeft DfID in de loop van de jaren zijn imago zo verstevigd, dat geen enkele politieke partij ontwikkelingssamenwerking durft af te schaffen, of zelfs maar ter discussie te stellen.”

Krachtig debat
DfID gaf, kortom, een belangrijke voorzet voor het verstevigen van publiek en politiek draagvlak voor ontwikkelingshulp. Die voorzet werd gevolgd door een actieve rol van de Britse media. De BBC, The Independent, The Financial Times en vooral The Guardian besteden doorlopend aandacht aan armoedebestrijding. “Het debat hier is krachtig”, zegt Larry Elliot, ontwikkelingsdeskundige, schrijver en journalist voor The Guardian. “De Britten zijn zeer in het onderwerp geïnteresseerd. Er is een grote maatschappelijke betrokkenheid bij ontwikkelingshulp.”

Op het eerste oog vertoont het Britse mediadebat treffende overeenkomsten met dat in Nederland. De discussie is even kritisch van toon. Boeken van Dambisa Moyo en Bill Easterly brachten, net als hier, een grote schare commentatoren op de been. Twee verschillen met Nederland vallen echter op: in Engeland wordt veel meer over ontwikkelingssamenwerking bericht. In Nederland is Trouw de enige krant die het onderwerp serieus volgt, voor De Volkskrant en NRC is het geen thema van betekenis. De algemene pers in Nederland telt slechts een handjevol journalisten die in het onderwerp zijn gespecialiseerd. In Engeland werkt bij The Guardian alleen al een team van journalisten dat ontwikkelingssamenwerking in portefeuille heeft. Dat maakt, ten tweede, dat de berichtgeving in Engeland veel rijker, grondiger en diepgaander is. Zo voert The Guardian discussies over het nut van prestatiegebonden hulp en conditionele noodhulp aan Noord-Korea. Terwijl de Nederlandse media meestal niet verder komen dan de vraag of we moeten vasthouden aan de 0,7 procent-norm, gaat het debat in Engeland vooral over de vraag hoe ontwikkelingshulp het meest effectief is.

Volgens Elliot bestaat er een nauwe een wisselwerking tussen pers en politiek: “Blair en Brown maakten persoonlijk een belangrijk thema van ontwikkelingssamenwerking. Dat zorgde ervoor dat wij, de pers, het oppikte: je schrijft immers over onderwerpen waar je politieke leiders mee bezig zijn.” Hoe dit mediadebat op zijn beurt politici heeft beïnvloed, is niet te zeggen. Maar zeker is dat de Britse conservatieven, anders dan in Nederland, niet zijn gegrepen door fundamentele twijfel over het nut van ontwikkelingshulp.

Zorg
In Engeland lijkt het draagvlak voor ontwikkelingshulp vooralsnog steviger dan hier. Toch is die voorsprong niet vanzelfsprekend. Uit Brits draagvlakonderzoek blijkt dat ook in Engeland de zorg groeit over de besteding van het budget. Uit de ‘rechterflank’ van zijn conservatieve partij krijgt minister Andrew Mitchell inmiddels kritiek op het feit dat hij het hulpbudget buiten schot laat in de bezuinigingen.

Ook voor Mitchell is er dus reden om zich zorgen te maken. Als geen ander beseft hij dat op hem, juist in tijden van economische crisis, de zware taak rust om het belang van hulp over het voetlicht te blijven brengen. Naar verwachting komt het ontwikkelingsbeleid sterker in het teken te staan de Britse nationale veiligheid. Bovendien belooft Mitchell dat er een onafhankelijk evaluatie-instituut komt, dat de zichtbaarheid van de besteding van het budget zal verbeteren. Daarnaast zal DfID gaan bezuinigen op de uitvoeringskosten. Mitchell: “We kunnen nooit de publieke steun voor het hulpbudget overheid houden, wanneer we het Britse publiek niet laten zien dat elke cent goed is besteed.”

Voor Nederland lijkt het momentum voorbij. “Wanneer je kritiek krijgt, zit je in het defensief”, zegt Arjan de Haan van ISS. “Alles wat je dan zegt, werkt averechts.” Het Ministerie van Buitenlandse Zaken had, meent De Haan, veel eerder serieus werk moeten maken van het zichtbaar maken van resultaten van ontwikkelingshulp. “Het beste waar het ministerie onder een VVD-regering op kan hopen, is dat het de komende jaren alsnog die kans krijgt.”

Nu delen: