Vice Versa, juni 2009
In Dead Aid roept de Zambiaanse econome Dambisa Moyo op om ontwikkelingshulp te stoppen. Hulp is volgens Moyo de enige factor die armoede en corruptie kan verklaren. Alleen privaat geld, zegt Moyo, kan een einde maken aan de armoede. Maar Dead Aid is niet meer dan een heuse hype rond een ongeloofwaardig betoog.
Nog voordat Dead Aid op de Nederlandse markt kwam, veroorzaakte het al opschudding. Volkskrant en NRC Handelsblad vonden de verschijning belangwekkend genoeg om de schrijfster prominent te interviewen.
De vraag is waarom. Misschien ligt het aan de titel. Kritiek op hulp doet het namelijk uitstekend in de media – de kwaliteitskranten niet uitgezonderd. Misschien ligt het aan de stijl. Want Dead Aid is met vaart geschreven. Misschien ligt het aan de auteur. We zijn gewend aan mannelijke hulpcritici van middelbare leeftijd die opgroeiden in het westen. En Dambisa Moyo is vrouw, jong en opgegroeid in Zambia.
Voor de Volkskrant en het NRC blijkt zo’n combinatie voldoende om hun beste redacteuren op het vliegtuig te zetten. Want eerlijk is eerlijk: aan de inhoud kan het niet liggen. Met een andere titel, voorzien van enige academische twijfel of met een male chauvenist pig als auteur, had Dead Aid deze kranten nooit gehaald.
Maar het boek ligt er. Het wakkert debat aan en verdient dus ruimte in Vice Versa. Voor wie het nog niet had meegekregen: Dambisa Moyo maakt gehakt van de ontwikkelingshulp. Althans van de hulp aan overheden. Over projecthulp, over het werk van particuliere ngo’s, of over de inzet van het maatschappelijk middenveld, rept zij met geen woord. Maar ‘Dode Begrotingssteun’, zo dacht haar uitgever waarschijnlijk, verkoopt een stuk minder dan ‘Dode Hulp’.
Oude cijfers
Deze overheidshulp, meent Moyo, is dé oorzaak van de armoede in Afrika. Dat is de boodschap van de eerste zeventig pagina’s. Die van de tweede zeventig luidt: niet hulpgeld, maar privaat kapitaal kan Afrika uit de armoede trekken.
De schrijfster kijkt met een macro-economische blik naar ontwikkelingshulp. Hulp heeft maar één doel: ze moet de economie laten groeien. En die groeide niet in Afrika. Althans, zo stelt Moyo, niet tussen 1960 en 2000. Daarom is de hulp dood. Dat de Afrikaanse economieën sinds die tijd wel degelijk groeien, en fors ook, telt vervolgens niet. Want de Afrikaanse bevolking groeit immers nog harder. Dat deze onstuimige bevolkingsgroei op zijn minst een tweede factor is om de armoede mee te verklaren, telt voor Moyo niet. Ook een ongunstige geografische ligging of een koloniaal verleden schuift ze als verklarende factoren terzijde. Het enige kenmerk dat alle arme landen delen, is dat ze hulp krijgen. Daarom, zo redeneert Moyo, moet ontwikkelingshulp wel de oorzaak zijn van Afrika’s armoede. Hulp spekt corrupte regi-mes. Hulp creëert een vicieuze cirkel van uitblijvende groei en achterblijvende buitenlandse investeringen. Hulp leidt enkel tot nog meer hulp. Want hulp maakt Afrikaanse leiders lui en onverantwoordelijk voor hun volk.
Nu roept Moyo niet zo maar wat. Ze draagt ook feiten en cijfers aan. Alleen zijn dit vooral cijfers uit de jaren 60, 70 en 80 van de vorige eeuw. Cijfers uit het postkoloniale tijdperk. En, belangrijker nog, uit de tijd van de Koude Oorlog. Zonder twijfel werd toen de meeste hulp aan Afrika nog gegeven uit politieke overwegingen. Het was de tijd dat dictators in het westerse kamp moesten blijven, dat gebonden hulp fungeerde als werkverschaffing voor westerse bedrijven, en dat oliewinsten in het Midden-Oosten werden weggewerkt met ondeugdelijke leningen aan landen in de Derde Wereld. Dat was rampzalig voor het continent en daarin heeft Moyo gelijk. Maar het affakkelen van de huidige hulp met deze voorbeelden, is het kritiseren van internet omdat op de stencilmachine zoveel onzin werd gedrukt.
Samenhang
De centrale bewering in Dead Aid is dat hulp niet helpt, omdat het Afrikaanse economieën niet laat groeien. Het blijkt voor macro-economen echter verre van eenvoudig om het verband tussen hulp en groei aan te tonen. Talloze factoren zijn van invloed op economische groei, en hulp is er slechts een van. De vraag is zelfs of er überhaupt een causaal verband bestaat tussen hulp en economische groei. Misschien is de hulp te gering om überhaupt verschil te maken. Wellicht wordt hulp niet ingezet om economieën te laten groeien. Wellicht investeren overheden liever in vaccinatieprogramma’s of het verbeteren van basisonderwijs, om zo de extreemste uitwassen van de armoede te bestrijden. De door Moyo zo verafschuwde Zambiaanse overheid wist met donorgeld de schoolinstroom in te laten groeien van 68 tot 94 procent.
Bovendien beweert Moyo dat hulp corruptie veroorzaakt. Ook dat deel van haar betoog rammelt. Want ook hier ziet Moyo een causaal verband, terwijl er feitelijk sprake is van een correlatie. Misschien is het probleem dat corruptie heet, niet de herkomst van het geld, maar het gebrekkige toezicht op de uitgave ervan. Wie zou immers durven te beweren dat een corrupte overheid op slag integer wordt wanneer leningen gefinancierd uit hulpgelden vervangen worden door belastinginkomsten? Of door inkomsten uit commerciële leningen of obligaties?
En daarmee zitten we alweer in de tweede helft van Moyo’s boek. Nu de hulp is doodverklaard, schetst ze hoe we geld uit de kapitaalmarkt kunnen halen om de ontwikkeling van landen te financieren. Dat kan, meent Moyo, door obligaties uit te geven, buitenlandse investeerders aan te trekken en lokale spaargelden in te zetten om de groei van het midden- en kleinbedrijf te bevorderen. Ook het verkleinen van handelsbarrières, microfinanciering en remittances kunnen bijdragen aan economische groei. Een belangrijke rol is volgens Moyo weggelegd voor China. De opmars van China biedt Afrika enorme kansen om grondstoffen te exporteren en Chinese investeringen aan te trekken. De meeste Afrikaanse landen zijn, denkt Moyo, prima in staat om hun millenniumdoelen te halen met geld uit de markt.
Naïef
Helaas heeft Moyo de tijd niet mee. Door de financiële crisis staan de mogelijkheden voor het aantrekken van buitenlands kapitaal sterk onder druk. Overboekingen uit de Afrikaanse diaspora slinken, buitenlandse investeringen slinken, lokale spaargelden slinken. En door een opbloeiend protectionisme is de afschaffing van handelsbarrières verder weg dan ooit.
Toch is het niet de gebrekkige haalbaarheid die haar idee problematisch maakt. Dat is haar naïeve vooronderstelling dat de corruptie verdwijnt wanneer de hulp maar stopt. Afrikaanse leiders zullen, verwacht Moyo, vanzelf meer verantwoordelijkheidsgevoel tonen wanneer de buitenlandse hulp wordt afgebouwd. Ze komen uit hun luie stoel en zetten zich bij toverslag in voor de belangen van hun land. Vanaf nu zullen ze keurig op tijd hun private leningen terugbetalen en ze zullen alle moeite doen om belemmeringen voor buitenlandse investeerders op te heffen. Het was simpelweg de hulp die al die goede inzet tegenhield.
Het is de vraag waar Moyo haar optimisme op baseert. Waarom zou een notoir corrupte bestuurder plots veranderen in een verantwoordelijk regent? Opnieuw doemt hier de vraag op naar de correlatie en het causaal verband. Is een man als Mugabe, zoals Moyo beweert, het bewijs van een despoot die aanblijft dankzij hulpgeld? Of is hij het toonbeeld van een despoot die neemt wat hij krijgen kan, of dat nu hulpgelden zijn, of geld van privérekeningen op Zimbabwaanse banken? En wie bekostigt eigenlijk de snoepreisjes die Mugabe en zijn vrouw Grace maken naar Harrods in London? Zijn het wel de Westerse donoren, zoals Moyo denkt? Of zijn het de private Chinese investeerders, die Mugabe steunen met giften en leningen in ruil voor chroom en kolen? Het zijn vragen dıe niet bij Moyo opkomen. En dit gebrek aan elke twijfel maakt Dead Aid tot een ongeloofwaardig betoog.