MyWorld magazine, september 2012
Het geeft me een goed gevoel om mensen in ontwikkelingslanden te helpen. Als schijn je zoiets niet hardop te mogen zeggen.
In ons nuchtere Nederland is het immers not done om te pronken met altruïsme. Daarom hullen wij, actieve weldoeners, ons in stilzwijgen. We zeggen dat we het niet voor onszelf doen, maar in stilte genieten we wanneer we blije kleuters zien die dankzij ons een speeltuin kregen.
Hulp geven is dus fijn. Maar hoe is het om hulp te krijgen? Ook dat is fijn natuurlijk. Als straatkind in India ben je blij met een warm bed in een opvanghuis. En als arme boerin in Zambia ben je verguld met een gratis zak kunstmest. Zo maken wij, hulpgevers en hulpontvangers, elkaar stilzwijgend blij: de arme krijgt zijn kunstmest, de gever zijn warme gloed.
Maar Saulos Jali wordt daar helemaal niet blij van. Sinds een maand is hij bij mij te gast. Thuis, in Malawi, woont hij met vrouw en kind in het hart van een sloppenwijk. Daar timmert hij aan de weg met het organiseren van township tours. Een toeristenopleiding moet hem verder brengen, maar het examengeld van 600 dollar is onbetaalbaar. Daarom klust Saulos her en der wat bij. Gisteren legde hij een terras, morgen schildert hij een woonkamer. Saulos is opgetogen: ‘Ik ben zó blij dat ik kan werken voor het geld. Dit is veel beter dan krijgen.’
Een gevoel van ongemak maakt zich van me meester. Alsof Saulos me heeft betrapt. Want met zijn opmerking laat hij de keerzijde zien van de stilzwijgende overeenkomst tussen donor en ontvanger: hulp krijgen roept niet alleen blijdschap op, maar ook gevoelens van schaamte en afhankelijkheid. Wie arm is, rest niet anders dan hulp te accepteren, omdat hij zonder nog slechter af is. Daarmee kent ook de warme gloed zijn schaduwkant: geven is fijn, maar verwacht geen dankbaarheid terug.