Onderzoeker, adviseur en spreker over maatschappelijk gevoelige thema’s

Armoede hier en daar: maak er geen uitruil van

3 oktober 2013

Kun je armoede hier vergelijken met armoede in ontwikkelingslanden? Wie verdient onze hulp? Daarover sprak MyWorld-redacteur Mirjam Vossen vorige week een column uit tijdens de kickoff van het VerWijs spreekuur in het Ronde Tafelhuis in Tilburg.

“Tijdens een kerkdienst afgelopen zondag vroeg de voorganger ons om te denken aan de armste mens die we ooit hadden ontmoet. In een paar tellen was ik met mijn gedachten in Malawi, op het busstation van Blantyre. Het is bijna 20 jaar geleden maar het staat nog haarscherp op mijn netvlies. Daar liep ik tussen de honderden wachtende mensen, bepakt met grote zakken en tassen. Tussen de ronkende dieselmotoren en de schreeuwende busjongens. Tussen de handelaren met oliebollen en hardgekookte eieren.

Ik zag haar tegen het hek, op nog geen twee meter van een bankje met wachtende reizigers. Daar lag een kleine oude vrouw opgerold in haar omslagdoek in het zand.  Over haar gezicht liepen vliegen, haar lippen waren gebarsten. Naast haar benen lag een plasje urine. In haar handen hield ze een bedelnap en een klein stukje zeep. Dat was alles wat ze had. En zo lag ze, god weet hoe lang al, midden in de mensenmassa dood te gaan.

Toegeven, dit is wel een dramatisch begin van een verder feestelijke bijeenkomst. Wees gerust: ik maak het niet erger. Maar ik wil het toch gezegd hebben. Want we praten vandaag over armoede. Over het VerWijs spreekuur in Tilburg, een van de duizenden initiatieven in Nederland van vrijwilligers die zich inzetten voor de armen in hun buurt. We praten daarover ook met ontwikkelingsorganisatie Cordaid. Die was afgelopen zomer in het nieuws omdat ze aan armoedebestrijding in Nederland doet. Strikt genomen was dat geen nieuws – want Cordaid doet dat al vele decennia. Maar toch trok het de aandacht van de pers. Een ontwikkelingsorganisatie die zich inzet voor armen in eigen land. Wat betekent dat? Is het zo erg geworden?

Absoluut en relatief
Daar wil ik het graag over hebben. Die armoede in Nederland en die armoede in ontwikkelingslanden zoals Malawi. Kun je dat met elkaar vergelijken? Wie verdient er onze hulp? En hoe moet je daarover oordelen?

Laat ik met de eerste vraag beginnen: armoede in Nederland versus armoede in ontwikkelingslanden. Vaak maken we dan een onderscheid tussen absolute en relatieve armoede. Absolute armoede, die vinden we vrijwel uitsluitend in ontwikkelingslanden. Dat is leven van minder dan een dollar per dag, en dat doen wereldwijd 1,3 miljard mensen. Nog eens pakweg een miljard heeft minder dan 2 dollar per dag, nauwelijks meer. Met zo’n inkomen is leven vooral overleven. Dat is je kind verliezen aan diarree omdat er geen medicijnen waren. Dat is twee uur per dag kwijt zijn aan het sprokkelen van brandhout om te kunnen koken. Dat is geen geld hebben om vandaag een muskietennet te kopen – ook al weet je dat de doktersrekening straks veel hoger is. Dat is wegduiken in de hoek van je hut omdat regen door het rieten dak naar binnen stroomt. Dat is weten dat je gezin over vier maanden geen eten meer heeft, omdat het de afgelopen weken juist niet heeft geregend.

In het Westen is armoede relatief. Je bent arm, wanneer je inkomen grofweg minder dan de helft is van dat van de meeste landgenoten. Dat geldt voor een kleine 10 procent van de Nederlandse huishoudens, ongeveer anderhalf miljoen mensen. De kans op financiële problemen is dan groot, zeker wanneer de situatie jarenlang duurt. Je krijgt steeds meer moeite om rond te komen. De rekening voor de zorgpremie en de huur blijven liggen. Je moet kiezen tussen vanavond een warme maaltijd of vanmiddag een zwembadkaartje voor je kind.

Maar ondanks hun vaak grote financiële zorgen hebben vrijwel alle arme Nederlanders een dak boven hun hoofd, stromend water en elektriciteit. Een mobieltje en een computer. Soms een auto. En in elk geval een huisarts, ziekenhuis en school in de buurt, waar ze gratis naar toe kunnen.

Messcherpe scheiding
Deze indeling in absoluut en relatief ziet armoede vooral als een financieel en materieel probleem. En daarmee trekt ze een messcherpe scheiding tussen armen hier en armen daar. Het antwoord op de vraag wie onze hulp het meeste verdient, is dan evident: dat zijn de extreem armen in ontwikkelingslanden. Want vergeleken met een straatarme Indiër of Congolees, leeft een bijstandsmoeder in Nederland als een vorstin.

Toch voelen we allemaal aan ons water dat we het zo simpel niet kunnen stellen. En dat brengt me bij de volgende vraag: moeten we wel op deze manier naar armoede kijken?

Afgelopen zomer had ik een boeiend gesprek met een groep onderzoekers uit Afrika en Azië, die hier in Nijmegen werken. We hadden het over de vraag hoe wij elk in ons eigen land het begrip armoede definiëren. Welke betekenissen geven we eraan? Een opmerkelijk antwoord kwam van Cecilia, een jonge vrouw die was opgegroeid op het platteland van Uganda. “Bij ons in Uganda”, zei ze, “zien we armoede als gebrek aan relaties. Het hebben van een sociaal netwerk is voor ons meer waard dan een kop thee kunnen drinken.” Met andere woorden, in Uganda kun je wonen in een lekkende hut en nauwelijks te eten hebben, je wordt pas echt arm gevonden wanneer je geen sociaal netwerk hebt.

A poor man has no friends
Daarmee boorde Cecilia een andere dimensie aan: armoede is niet alleen een materieel of financieel probleem, het heeft ook een sociale en psychologische component. Dat beeld rijst ook op uit grootschalige onderzoeken onder de armsten zelf, zoals the Voices of the Poor van de Wereldbank, waar 20.000 armen aan meewerkten.  Zeker, ze spraken over honger en ziekte, over geldgebrek en slechte behuizing. Maar ze spraken vooral over het sociale isolement waarin ze verkeerden. ‘A poor man has no friends’, zei een van hen.

Arme mannen en vrouwen, dat zijn mensen die niet naar de kerk gaan, omdat ze geen fatsoenlijke jurk of blouse hebben om aan te trekken. Dat zijn mensen vergaderingen in hun dorp mijden, omdat de buurt op ze neerkijkt. Dat zijn mensen die uitnodigingen afwimpelen, omdat ze hun vrienden niet terug kunnen uitnodigen. Dat zijn kinderen die worden uitgelachen op school, omdat ze geen schoenen dragen. Wanneer ik denk aan de stervende vrouw op het busstation in Malawi, dan was dat ook wat me het meeste trof:  niet het feit dat ze niets bezat, maar het feit dat er niemand bij haar was.

Smoezen verzinnen
Deze niet-materiële dimensie verenigt armen wereldwijd, of het nu in Nederland, Rusland of Bolivia is. Arm, zei staatssecretaris Jetta Kleinsma vorige week in de Volkskrant, is iemand die niet meer kan meedoen aan de samenleving en hulp nodig heeft. Iemand die zichzelf zo schaamt dat hij smoezen verzint om niet naar een verjaardag te gaan omdat er geen geld is voor een cadeau. Arm in Tilburg, dat is dat Pater Poels midden in de nacht brood naar de armen brengt. Want alleen ’s nachts kan hij het bij mensen aan de deurklink hangen zonder dat de buren het zien.

Deze kijk op armoede gaat niet over lage inkomsten. Hij gaat over het isolement, de uitsluiting en de schaamte die daarvan het gevolg is. Wanneer je dán vraagt welke armen hulp verdienen, dan is het antwoord evident: alle armen overal op de wereld. En dat onderstreept Cordaid met zijn inzet voor armen in Nederland: ieder mens in nood verdient hulp. Die nood is er ginds, maar ook hier, in onze buurt, om ons heen.

Eigen armen eerst
Ik onderstreep dat uitgangspunt van harte. Maar toch baart het me zorgen. Want het besef dat we ons voor álle armen moeten inzetten, waar ook ter wereld, maakt steeds meer plaats voor een simpele inwisseling van de ene arme voor de andere. Nu het in ons land economische crisis is, gaan de ‘eigen armen’ voor. Niet bij Cordaid overigens – die organisatie haalt apart geld op voor projecten in Nederland in ontwikkelingslanden. Maar wel bij steeds meer donateurs. Zoals een basisschool in Loven, die jarenlang sponsorlopen organiseerde voor schoolkinderen in Peru en Malawi. Vorig jaar besloten ze om het geld te besteden aan armoedeprojecten in Nederland. Datzelfde doen kerkgroepen en service clubs, zoals de Rotary, die geld op halen voor het goede doel: ze kiezen steeds vaker voor goede doelen in Nederland.

Dat doet ook de overheid, die fors bezuinigt op ontwikkelingssamenwerking. Het is immers crisis. En bijna helft van de Nederlanders vindt dat we er nog wel meer op kunnen bezuinigen: we moeten eerst aan onze eigen armen, zieken en ouderen denken.  En wat te denken van de PVV, die hardop roept dat het een schande is dat Nederland ontwikkelingshulp geeft, terwijl de armoede in ons eigen land zo groot is.

En dan denk ik opnieuw: maar zo simpel mogen we het niet stellen. Het probleem is dat we alleen dat éne woord hebben om erover te praten: armoede. Dat éne woord verenigt een bijstandsmoeder uit Tilburg Noord met een stervende vrouw op het busstation in Malawi. Onze opdracht is om hen samen te denken, maar ook het verschil te blijven zien. Wanneer de armoede groeit – in welke verschijningsvorm dan ook – laat iedereen die het kan een tandje bijzetten.  Laat de school een extra sponsorloop organiseren. Span je als Rotary in om nog meer fondsen te werven.  Geef, als je het kunt missen, zowel aan de Voedselbank in de buurt als aan een project in Kenia. Ieder mens in nood verdient onze steun, of die nu hier woont of daar. Maar laten we er geen uitruil van maken.”

Nu delen: